Onder a is nu geregeld dat de ambtenaar die door middel van het overleggen van een bon aantoont een maaltijd in een restaurant te hebben genuttigd en betaald, een fiscaal onbelaste vergoeding ontvangt gelijk aan de normvergoeding voor een diner bij dienstreizen in Nederland ingevolge het Reisbesluit binnenland. Deze vergoeding bedraagt thans f 24,50. Bij deze vergoeding is rekening met de besparing in de privé-uitgaven gehouden. De in het Besluit maaltijdvergoeding overwerk aangebrachte koppeling met de vergoeding voor een diner bij dienstreizen in Nederland blijft derhalve bestaan. Het voordeel hiervan is dat bij een toekomstige nieuwe aanpassing van deze vergoeding wordt voorkomen dat ook een overeenkomstige aanpassing in het Besluit maaltijdvergoeding bij overwerk moet worden aangebracht.
Onder b wordt bepaald dat de ambtenaar die wel een declaratie indient, maar niet door middel van een bon kan aantonen dat hij in een daarvoor bestemde gelegenheid een warme maaltijd heeft genuttigd en betaald, een door Onze Minister van Binnenlandse Zaken vast te stellen vergoeding ontvangt (f 5,-). Aangenomen wordt dan dat weliswaar geen maaltijd in een restaurant is genoten en betaald, maar dat er wel kosten voor een eenvoudige maaltijd zijn gemaakt. Bij de vaststelling van deze vergoeding is eveneens rekening gehouden met de besparing in de privéuitgaven. De strekking van onderdeel b komt overeen met het huidige vierde lid van artikel 2, dat derhalve kan vervallen.
Artikel VII, onderdelen A en B
Aan deze regeling ligt onder meer het uitgangspunt ten grondslag dat er in algemene zin een redelijk evenwicht behoort te bestaan tussen enerzijds de kosten voor het Rijk van het privé-gebruik van dienstauto's en anderzijds de door ambtenaren voor dat gebruik te betalen vergoedingen. Daarnaast is er van uitgegaan dat de regeling toegankelijk en eenvoudig uitvoerbaar behoort te zijn.
Eén en ander heeft geleid tot een regeling waarbij in beginsel iedere ambtenaar voor elke met een dienstauto verreden privé-kilometer eenzelfde bedrag moet voldoen ongeacht de cataloguswaarde van de auto en het aantal verreden kilometers. Een aanvullende voorziening hierop is getroffen bij het zevende lid van het nieuwe artikel 3a van het Besluit Betaling Emolumenten Burgerlijk Rijkspersoneel (BBEBR).
In artikel 1 van het BBEBR wordt in verband hiermee onder meer de omschrijving van het begrip dienstauto opgenomen. Hieronder kan slechts worden begrepen de auto die voor zakelijke doeleinden is aangeschaft, gehuurd of geleast. Dit ter onderscheiding van de situatie bij bijvoorbeeld bedrijven waarbij als secundaire arbeidsvoorwaarde een «auto van de zaak» ter beschikking wordt gesteld. Deze voorwaarde houdt verband met het «verzekerings»aspect voor de met de dienstauto te rijden privé-kilometers. Bij het voldoen aan deze voorwaarde draagt het rijk als «eigen-risico-drager» ook het risico voor schade aan de auto tijdens het privé-gebruik. Bij het verlenen van de in het nieuwe artikel 3a, eerste lid, van het BBEBR bedoelde toestemming zal uiteraard dit aspect mede in de overwegingen moeten worden betrokken. Het spreekt vanzelf dat in voorkomend geval met toepassing van artikel 66 van het ARAR eventueel verhaal van schade op de ambtenaar kan plaatsvinden.
Artikel VII, onderdeel C
In het eerste lid van het nieuwe artikel 3a van het BBEBR is bepaald dat voor het privé-gebruik van een dienstauto schriftelijke toestemming van de betrokken minister vereist is en dat voor iedere privé verreden kilometer een bepaald bedrag verschuldigd is. De vaststelling en aanpassing van dit bedrag per kilometer geschiedt door de Minister van