zoom van arbeidskrachten, noodzakelijk voor de aanpassing van een dienst of bedrijf aan schommeingen in de hoeveelheid der te verrichten werkzaamheden»).

Artikel I, onderdeel E

Voor deze wijziging voorzag artikel 7, vierde lid van het ARAR reeds in een beperkte vorm van aanstelling in algemene dienst van het rijk. Deze was uitsluitend bedoeld voor ambtenaren - bij de ministeries en daaronder ressorterende diensten, instellingen en bedrijven - in bepaalde functies (beleids-, staf- en algemene beheersfuncties) vanaf een bepaald niveau (hoofdgroep VI, schaal 15 en hoger BBRA 1984).

Kenmerk van deze aanstellingsvorm is de ontkoppeling van de aanstelling en de tewerkstelling. De aanstelling vindt plaats in algemene dienst van het rijk en de tewerkstelling in een bepaalde functie bij een departement. Bij de wijziging van artikel 7, vierde lid ARAR is er voor gekozen om deze aanstellingsvorm als uitgangspunt te blijven hanteren bij de invoering van de aanstelling in algemene dienst van het rijk voor alle rijksambtenaren vanaf hoofdgroep V BBRA 1984. Hierdoor ondervindt het tot aanstellen bevoegde gezag geen wijziging (d.w.z. tot schaal 15 de ministers en daarboven de Kroon). Dat betekent dat (tot S.15) iedere minister bevoegd zal zijn tot aanstelling (en ontslag) in algemene dienst bij het rijk, met daarbij een tewerkstelling in een bepaalde functie bij zijn departement.

Overgang van het ene naar het andere departement vindt alsdan plaats door middel van een overplaatsingsbesluit (i.p.v. ontslag gevolgd door een nieuwe aanstelling).

De in 1987 ingevoerde aanstelling in algemene dienst van het rijk voor ambtenaren in hoofdgroep VI gold blijkens de nota van toelichting niet voor ambtenaren werkzaam bij de Hoge Colleges van Staat. Thans is er voor de duidelijkheid voor gekozen om deze uitzondering op te nemen in de tekst van de regeling.

Artikel i, onderdelen F, G, H en O en artikel III, onderdelen E, F, G en N

Deze wijzigingen betreffen technische aanpassingen van het ARAR die logischerwijze voortvloeien uit de intrekking van het AOB.

Artikel I, onderdeel J en artikel III, onderdeel I

Op de ambtenaar die is aangesteld voor het verrichten van enkele diensten waarbij per dienst een beloning wordt vastgesteld, is het BBRA 1984 niet van toepassing. Het is daarom noodzakelijk in het ARAR de grondslag te leggen voor het vaststellen van de beloning per geval of voor elke te verrichten dienst. Het onderhavige artikel strekt daartoe.

Artikel I, onderdeel L, artikel II, onderdeel C, artikel III, onderdeel K

In dit artikel is bepaald dat oudere ambtenaren kunnen opteren voor een bijzondere vorm van een verminderde werktijd, met behoud van hun arbeidsduur. Ambtenaren van 57 jaar en ouder, die minimaal 5 aaneengesloten jaren in dienst zijn van het rijk en langer werken dan 32 uur per week kunnen 32 uur per week gaan werken.

Ambtenaren van 61 jaar en ouder kunnen eveneens hun werktijd van meer dan 24 uur per week terugbrengen tot 24 uur per week. Daarbij is niet van belang of de ambtenaar daarvoor een volledige werktijd van 38 uur had, reeds in deeltijd werkte of reeds gebruik had gemaakt van de