heden (artikel 33d ARAR, 30f AOB en 60 ARSG). Bij alle andere vormen van verlof vindt in het vervolg een correctie plaats van het vakantieverlof. De dertig dagen drempel in artikel 22, negende lid kan in verband hiermee vervallen. Deze bepaling diende immers om administratieve rompslomp in verband met de korting voor korte periodes van verlof te voorkomen. Al deze vormen van verlof worden thans uitgezonderd van de korting op de opbouw van vakantie.
Een bijkomstige reden om de drempel te verwijderen was dat deze leidde tot verschillende kortingen op de opbouw van het vakantieverlof afhankelijk van de wijze waarop ouderschapsverlof werd opgenomen. Deze maatregel treedt in werking met ingang van de eerste kalendermaand na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.
Verschuivingstoelage (artikel IV, onderdeel E en artikel V)
Deze wijziging houdt verband met het opnemen in het BBRA 1984 van een nieuw artikel 17a inzake een toelage als vergoeding voor het inconveniënt van een verschuiving van werktijden. Tot 1 januari 1984 was een dergelijke vergoeding opgenomen in artikel 14b van het ARAR. Deze bepaling werd ingetrokken bij de totstandkoming van het BBRA 1984. In het daarbij behorende overgangsrecht werd een bepaling opgenomen op grond waarvan artikel 14b ARAR in voorkomende gevallen nog wel gehanteerd kon worden. Voor structurele regeling van dit onderwerp in het BBRA 1984 zou eerst een onderzoek plaats moeten vinden om te bezien of een dergelijke bepaling nog wel wenselijk was. Inmiddels heeft een inventarisatie plaatsgevonden bij de departementen en is gebleken dat het instrument door een aantal departementen nog wordt gehanteerd en als een nuttig instrument wordt beschouwd. Het op korte termijn verschuiven van werktijden wordt als een reëel inconveniënt gezien waar een toelage tegenover behoort te staan. Dit heeft er toe geleid om thans artikel 15 van het Overgangsrecht in te trekken en een permanente regeling op te nemen in het BBRA 1984. Daartoe is de oude bepaling art. 14b ARAR als basis gebruikt en waar nodig aangepast aan de systematiek en terminologie van het BBRA 1984. Bovendien is de bepaling op enkele inhoudelijke punten aangepast. Deze maatregel treedt in werking op 1 april 1993.
Differentiatie in beloning (artikel IV, onderdeel C en F en artikel XII)
Deze wijzigingen hebben betrekking op het instrumentarium van differentiatie in beloning op grond van functioneren en differentiatie in beloning op grond van arbeidsmarktknelpunten. Zij zijn het gevolg van twee in het jaar 1991 gehouden evaluaties, waarvan de daarop gebaseerde relevante beleidsmatige conclusies hieronder achtereenvolgens besproken zullen worden.
Bij de invoering van het huidige instrumentarium voor differentiatie in beloning op grond van functioneren op 1 januari 1989 is besloten dat de toepassing na twee jaar geëvalueerd zou worden. De door GITP/Management advies opgestelde evaluatie «Bewust belonen: een gewaardeerd personeelsinstrument» (in te zien in de bibliotheek van het Ministerie van Binnenlandse Zaken) leidde tot een aantal beleidsmatige conclusies, waarvan de belangrijkste is dat er voldoende aanleiding is om met het instrumentarium door te gaan. De onderhavige wijziging is een uitwerking van twee andere beleidsmatige conclusies die naar aanleiding van het GITP-rapport getrokken zijn.
Ten eerste is geconcludeerd dat het uitgangspunt voor de functione-