en het BBRA 1984 in verband daarmee aan te passen, zodanig dat voor de hierboven bedoelde bijzondere situaties het desbetreffende personeel ook een ambtelijke aanstelling kan worden geboden. Tevens wordt de mogelijkheid geopend over te gaan tot de tijdelijke aanstelling van ambtenaren voor functies die slechts voor een beperkte duur aan externen kunnen worden aangeboden.
Hoewel in formele zin het betrokken personeel in het vervolg een ambtelijke aanstelling verkrijgt, betekent dit niet dat daardoor ook in alle gevallen de ambtelijke rechtspositieregelingen onverkort van toepassing dienen te zijn. Met name voor het personeel dat wordt aangesteld in het kader van aanneming van werk binnen de arbeidsverhouding geldt, dat geen sprake is van een langdurig dienstverband met de daaraan verbonden rechten en plichten. Zaken als bijvoorbeeld de werktijdregeling en de vaststelling van de beloning zullen in een dergelijke situatie niet via de reguliere bepalingen kunnen worden benaderd. Daarom is het noodzakelijk enkele van de rechtspositionele bepalingen, zoals deze zijn neergelegd in het ARAR en het BBRA 1984 niet van toepassing te verklaren op deze categorie van personeel.
Voor de categorie personeel die in dienst wordt genomen voor tijdelijke extra werkzaamheden die niet behoren tot de reguliere taken van het betrokken dienstvak ligt dit anders. Gedurende de tijd dat er sprake is van een aanstelling dient dit personeel te worden beschouwd als een reguliere ambtenaar. Op hen zullen dan ook onverkort alle rechtspositionele regelingen van toepassing zijn.
Dit geldt ook voor het personeel dat als oproepkracht wordt aangesteld, zij het dat de regelingen uiteraard alleen van toepassing zullen zijn gedurende de tijd dat de oproepkracht daadwerkelijk dienst verricht.
Het toegankelijk maken van het ARAR voor personen voor wie nu uitsluitend een indienstneming krachtens het AOB mogelijk is zal met ingang van 1 april 1993 worden gerealiseerd. Vanaf deze datum bestaat er dan geen reden meer om personeel in dienst te nemen op arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht.
Om voor de omzetting van de dan nog bestaande arbeidsovereenkomsten in ambtelijke aanstellingen voldoende gelegenheid te bieden zal het AOB eerst met ingang van 1 januari 1995 worden ingetrokken.
Aanstelling in algemene dienst van het rijk (artikel I, onderdeel E en P en artikel XII)
In het voorjaar van 1991 werd bij de behandeling van het herplaatsingsbeleid bij de rijksoverheid door het kabinet besloten dat een onderzoek zou worden verricht naar de mogelijkheid de aanstelling in algemene dienst van het rijk nog in deze kabinetsperiode tot alle rijksambtenaren te doen uitstrekken.
Bij koninklijk besluit van 18 november 1987 tot wijziging van de artikelen 5, 7, 12, 12a, 57, 107, 110 en 115 van het ARAR (Stb. 1987, 555) is de aanstelling in algemene dienst van het rijk - in het kader van de bevordering van het functioneren van de rijksdienst - al geregeld voor de rijksambtenaren in de hoofdgroep VI van het BBRA 1984 (artikel 7, vierde lid van het ARAR). Deze aanstellingsvorm dient gebruikt te worden bij aanstelling van ambtenaren in een zgn. doelgroepfunctie d.w.z. een beleids-, staf- of algemene beheersfunctie.
Uit de Nota van Toelichting bij hogergenoemd besluit blijkt dat deze bepaling alleen geldt voor de bij de ministeries en daaronder ressorterende diensten, instellingen en bedrijven werkzame ambtenaren en niet voor de bij de Hoge Colleges van Staat werkzame ambtenaren. Het