IMOTA VAN TOELICHTING

ALGEMEEN

De voorliggende wijzigingen van het Algemeen Rijksambtenarenreglement (ARAR), het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984 (BBRA 1984) en enige andere rechtspositionele regelingen bevatten de formalisering van de afspraken die gemaakt zijn tijdens het overleg voor de sector burgerlijk rijkspersoneel ter zake van het arbeidsvoorwaarden- en werkgelegenheidsbeleid 1992.

De wijzigingen betreffen de intrekking van het Arbeidsovereenkomstenbesluit, de aanstelling in algemene dienst van het rijk, de versoepeling van het verbod op nachtarbeid voor 55-plussers, de invoering van partiële arbeidsparticipatie voor senioren, de intrekking van de verplichte compensatie voor collectief aangewezen ADV-dagen, de reparatie van de regelgeving over de opbouw van het vakantieverlof, de verschuivingstoelage, de verhoging van de toelage onregelmatige dienst voor feestdagen, differentiatie in beloning, de maaltijdvergoeding bij overwerk en het privé-gebruik van dienstauto's.

De onderliggende wijzigingen van het ARAR, het Arbeidsovereenkomstenbesluit (AOB) en het Ambtenarenreglement Staten-Generaal (ARSG) zijn nagenoeg gelijkluidend. Zij worden daarom gezamenlijk toegelicht. Alsdan dient onder het begrip ambtenaar tevens te worden verstaan werknemer in de zin van het AOB.

Intrekking Arbeidsovereenkomstenbesluit (artikel I, onderdeel A, B, C, D, F, G, H, J, en O, artikel III, onderdeel A t/m G, I en N, artikel IV, onderdeel A en B, artikel VIII en artikel X)

Binnen de rijksoverheid komt, naast de arbeidsverhouding op grond van een ambtelijke aanstelling, ook de arbeidsverhouding naar burgerlijk recht voor. Op deze arbeidsverhouding is een afzonderlijke rechtspositieregeling van toepassing, het AOB. In materieel opzicht komt het AOB grotendeels overeen met het ARAR.

Het bestaan van twee rechtspositieregelingen heeft tot gevolg dat binnen de rijksoverheid ook twee soorten werknemers voorkomen, te weten ambtenaren en werknemers op wie het AOB van toepassing is. Naar de huidige opvattingen van personeelsbeleid ligt het, in formele zin, maken van een dergelijk onderscheid niet meer voor de hand. Dit geldt temeer wanneer, zoals in de huidige situatie, het mogelijk is dat voor dezelfde functie zowel een ambtenaar kan worden aangesteld als een werknemer op grond van het AOB in dienst kan worden genomen. In de praktijk blijkt dan ook dat het AOB nog slechts wordt gehanteerd in een drietal bijzondere situaties, waarin een ambtelijke aanstelling niet mogelijk is omdat het ARAR niet voorziet in een passende aanstellingsgrond. Het betreft hier het verrichten van tijdelijke werkzaamheden die niet tot de reguliere taken van het betrokken dienstvak behoren, de aanneming van werk binnen een arbeidsverhouding en de figuur van de oproepkracht. Op dit moment zijn ongeveer 2400 personen op een totale personele bezetting van rond 148 000 personeelsleden in dienst genomen op grond van het AOB.

Daarnaast vergt het onderhoud van het AOB veel inspanning, enerzijds omdat wijzigingen in het ARAR altijd «dubbel» moeten worden geformaliseerd, anderzijds omdat bij de ministeries ten aanzien van beide regelingen met verschillen in rechtsgang kennis moet worden onderhouden.

Om deze redenen is het gewenst het AOB op te heffen en het ARAR