genoten, kan een regeling worden getroffen, waarbij de hiervoor door de betrokkenen verschuldigde bedragen worden vastgesteld. 3. Regelingen bedoeld in het eerste en tweede lid, worden getroffen bij gemeenschappelijk besluit van Onze minister en Onze minister van Binnenlandse Zaken.

ARTIKEL VIII

Artikel 1 van het Besluit van 12 januari 1966, houdende aanwijzing van personen bedoeld in de artikelen B1, B2 en B3 van de Algemene burgerlijke pensioenwet, die geen ambtenaar zijn, alsmede van personen, bedoeld in artikel B1, tweede lid, onder b en c, van de Algemene burgerlijke pensioenwet, die ambtenaar zijn (Stb. 1966, 8) 7 wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel q wordt na de zinsnede «die op een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht in dienst zijn genomen» ingevoegd: danwel op of na 1 april 1993 in burgerlijke dienst van het rijk zijn aangesteld,. 2. In onderdeel u wordt na de zinsnede «in dienst genomen op een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht» ingevoegd: danwel op of na 1 april 1993 in burgerlijke dienst van het rijk zijn aangesteld,.

ARTIKEL IX

Voor de huidige tekst van artikel 5 van de Interimregeling ziektekosten ambtenaren 1982 8 wordt een 1. geplaatst onder toevoeging van een nieuw tweede lid, luidend:

2. Een teruggebrachte werktijd als bedoeld in artikel 21a van het Algemeen Rijksambtenarenreglement of een daarmee overeenkomende bepaling in een ander rechtspositiereglement is geen onvolledige werktijd in de zin van het eerste lid.

ARTIKEL X

Het Arbeidsovereenkomstenbesluit wordt ingetrokken.

ARTIKEL XI

Artikel I, onderdeel L is niet van toepassing ten aanzien van de rechterlijke ambtenaren bedoeld in de artikelen 3 en 108 van de Wet op de rechterlijke organisatie, en de rechterlijke ambtenaren in opleiding, bedoeld in artikel 59i van die wet.

ARTIKEL XII

Ambtenaren voor wie een salarisschaal geldt behorend tot hoofdgroep V of VI van bijlage B van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984, alsmede ambtenaren die een ambt bekleden vermeld in bijlage A van genoemd besluit, die bij de inwerkingtreding van artikel I, onderdelen E en P van dit besluit nog niet in algemene dienst van het rijk zijn aangesteld, zijn met ingang van de inwerkingtreding van dit besluit in algemene dienst van het rijk aangesteld, met uitzondering van de ambtenaren werkzaam bij een Hoog College van Staat.