Rijkspolitie, alsmede de korpschefs in gemeenten met gemeentepolitie en bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen ambtenaren, belast met de grensbewaking, verrichten werkzaamheden ten behoeve van de Binnenlandse Veiligheidsdienst. 2. Onze Ministers, onder wie de bij of krachtens het eerste lid aangewezen ambtenaren ressorteren, onderscheidenlijk de burgemeesters in gemeenten met gemeentepolitie wijzen in overeenstemming met Onze Minister van Binnenlandse Zaken ondergeschikten van deze ambtenaren aan tot de feitelijke uitvoering van de aldaar bedoelde werkzaamheden. 3. De in dit artikel bedoelde werkzaamheden worden verricht onder verantwoordelijkheid van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en overeenkomstig de aanwijzingen van het hoofd van de Binnenlandse Veiligheidsdienst.

Artikel 19

Omtrent de organisatie, de werkwijze en het beheer van een dienst kunnen nadere regels worden gesteld door Onze betrokken Minister.

Artikel 20

1. De ambtenaren van de diensten bezitten geen bevoegdheid tot het opsporen van strafbare feiten. 2. De in artikel 18 bedoelde ambtenaren oefenen bij het verrichten van de daar bedoelde werkzaamheden geen bevoegdheden tot het opsporen van strafbare feiten uit.

Artikel 21

1. Het is de ambtenaar van een dienst verboden, anders dan in de uitoefening van zijn functie, te reizen naar dan wel te verblijven in: a. een land waar feitelijk een gewapend conflict bestaat; b. bij koninklijk besluit aangewezen landen, waarin het verblijf door een ambtenaar van een dienst een bijzonder risico voor de veiligheid of andere gewichtige belangen van de Staat kan opleveren. 2. Onze betrokken Minister kan ontheffing van het in het eerste lid bedoelde verbod verlenen, indien dringende persoonlijke belangen van de betrokken ambtenaar dat vereisen en de veiligheid of andere gewichtige belangen van de Staat zich daartegen niet verzetten. 3. Dit artikel is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de coördinator, de aan hem ondergeschikte ambtenaren en de in artikel 18, tweede lid, bedoelde ambtenaren van rijks- en gemeentepolitie.

HOOFDSTUK V. DE SAMENWERKING VAN HET OPENBAAR MINISTERIE EN DE POLITIE MET DE DIENSTEN

Artikel 22

1. De leden van het openbaar ministerie doen, door tussenkomst van de procureur-generaal, mededeling van de te hunner kennis gekomen gegevens, die zij voor een dienst van belang achten, aan die dienst. 2. De ambtenaren van de rijkspolitie, van gemeentepolitie, van de grensbewaking en van de Koninklijke Marechaussee doen mededeling van de te hunner kennis gekomen gegevens, die zij voor een dienst van belang achten, aan hun in artikel 18, eerste lid, bedoelde commandant, korpschef of ambtenaar. Deze zendt de gegevens, indien hij dat van belang acht, aan die dienst. 3. Steeds wanneer de vervulling van de taak van het openbaar ministerie en van een dienst daartoe aanleiding geeft, plegen de betrokken procureurgeneraal en het hoofd van de betrokken dienst overleg.