van de SVr dient te hebben, een belangrijke reden voor dit volgen. De maatregel dient na verloop van een niet al te lange periode - de door de SVr voorgestelde van 2 a 3 jaar lijkt een redelijke - te worden geëvalueerd. Een apart punt is, dat de huidige arbeidsverleden-eis, met zijn fictief en feitelijk deel, tot stand is gekomen wegens het ontbreken van registratie van arbeidsverleden. Had een dergelijke registratie wel bestaan, dan was de duur van de uitkering geheel afhankelijk geweest van het reële arbeidsverleden. Beoogd wordt deze situatie uieindelijk te bereiken. De vraag is dan ook of de onderhavige regeling wel past in deze opzet. In ieder geval zal bij uitbreiding van het feitelijk arbeidsverleden als maatstaf voor de duur van de uitkering deze regeling opnieuw moeten worden bezien.
De maatregel, zoals deze nu voorligt, kan als volgt worden samengevat.
De gewerkte-weken-eis wordt gesteld op 16 ten aanzien van musici en artiesten en hun technische begeleiders, zoals geluidstechnici, lichttechnici en chauffeurs, alsmede ten aanzien van filmmedewerkers voor zover deze personen hun werkzaamheden verrichten in een onregelmatig arbeidspatroon en voor zover zij uitsluitend of vrijwel uitsluitend deze werkzaamheden hebben verricht. Voor hen die in een regelmatig (vast) dienstverband werkzaam zijn geweest, geldt de normale 26 weken-eis. De verlaging van de gewerkte-weken-eis voor filmmedewerkers is nieuw ten opzichte van hetgeen onder het regime van de oude Werkloosheidswet gold. Het gegeven echter dat de positie van filmmedewerkers in hoge mate vergelijkbaar is met die van het genoemde technisch ondersteunend en begeleidend personeel, rechtvaardigt eenzelfde verlaging voor hen.
Onder de in artikel 1 van het besluit gebezigde term «vrijwel uitsluitend» dient in beginsel te worden verstaan ten minste 90% van het totaal aantal uren als werknemer verrichte arbeid in de 12 maanden onmiddellijk voorafgaande aan het intreden van de werkloosheid. Het begrip «vrijwel uitsluitend» werd in het eerder genoemde Besluit verlaagde dagen-eis ook al gehanteerd en is in de praktijk ingevuld met het zgn. 90%-criterium.
Aangezien het, hoewel de toepassing in de nieuwe regeling beperkt wordt tot een kleine groep musici en artiesten, niet uitgesloten moet worden geacht dat zich in de praktijk situaties kunnen voordoen, waarin het 90%-criterium niet goed voorziet, wordt het begip «vrijwel uitsluitend» niet nader gedefinieerd en wordt aan de bedrijfsverenigingen de nadere invulling overgelaten. Een voorbeeld van zo'n praktijksituatie zou kunnen zijn een werknemer die in een overwegend aantal weken werkzaamheden verricht als artiest gedurende minder uren dan de voor die arbeid gebruikelijke arbeidstijd per week en een of enkele weken tussendoor ander werk verricht gedurende de voor die arbeid gebruikelijke arbeidstijd per week. Door de omschrijving van het begrip «vrijwel uitsluitend» als omschreven zou deze werknemer gelet op de aard van het aantal gewerkte uren eventueel niet als musicus of artiest kunnen worden aangemerkt, terwijl daar in die situatie wellicht toch reden toe bestaat.
Verder wordt de gewerkte-weken-eis verlaagd ten aanzien van personen die als seizoenwerknemers kunnen worden aangemerkt. Het gaat daarbij om personen die arbeid hebben verricht als omschreven in artikel 2 van dit besluit voor zover die arbeid naar zijn aard slechts beschikbaar is gedurende een of meer jaarlijks terugkerende perioden en voor zover deze personen grotendeels deze arbeid hebben verricht. De term grotendeels betekent uiteraard «meer dan de helft», zodat daarmee het door de SVr beoogde 50% criterium wordt geïntroduceerd voor seizoenwerknemers.
Voor seizoenwerknemers is verder een tweetal speciale regels gegeven, indien zij verschillende vormen van seizoenarbeid hebben verricht.