Het voorschot wordt elke drie maanden, telkens voor een vierde gedeelte, aan het schoolbestuur uitbetaald. 5. Indien zich het geval, bedoeld in artikel 187, tweede lid, onder c heeft voorgedaan, verlenen burgemeester en wethouders, zodra het daarbedoelde besluit is genomen, aan elk der in artikel 189, vierde lid, bedoelde schoolbesturen onder de in het vorige lid genoemde voorwaarden een voorschot, belopende het produkt van het voorlopig vastgestelde bedrag per leerling der overschrijding en het gemiddeld aantal leerlingen, die gedurende dat vijfjarige tijdvak de school per kalenderjaar bezochten. Voor de berekening van het aantal leerlingen is artikel 187, vijfde lid, van toepassing. 5a. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd binnen een vijfjarig tijdvak onder voldoende borgstelling aan de besturen van de in de gemeente gevestigde bijzondere scholen op verzoek van en in overleg met die besturen een voorschot te verlenen op een te verwachten extra vergoeding als bedoeld in artikel 189, vierde lid. Dit voorschot wordt verrekend met het voorschot, uit te keren ingevolge het vijfde lid. 6. Indien een vergoeding hoger is dan het op die vergoeding verleende voorschot, wordt het verschil onverwijld uitbetaald, terwijl door het schoolbestuur onverwijlde terugstorting in de gemeentekas moet plaatsvinden, indien de vergoeding lager is dan het voorschot. 7. Van de besluiten, bedoeld in het tweede, derde, vierde, vijfde lid en lid 5a, wordt binnen twee weken afschrift gezonden aan de hoofdinspecteur en het belanghebbende schoolbestuur. 8. Binnen dertig vrije dagen, te rekenen van de dag, waarop het afschrift is toegezonden, kunnen de hoofdinspecteur en het schoolbestuur van deze besluiten bij gedeputeerde staten in beroep komen. Gedeputeerde staten beslissen, de Onderwijsraad gehoord.

Artikel 192

1. Indien een gemeente een of meer openbare scholen in stand houdt, waaraan meer onderwijzers werkzaam zijn dan het aantal, waarvan ingevolge artikel 174, eerste lid, de bezoldiging door het Rijk wordt vergoed, heeft het bestuur van een of meer gelijksoortige bijzondere scholen in die gemeente, waarvoor de rijksbijdrage is verleend, aanspraak op vergoeding uit de gemeentekas van de bezoldiging van een, met betrekking tot het aantal leerlingen, evenredig aantal onderwijzers boven het aantal, waarvan de bezoldiging ingevolge genoemde bepaling door het Rijk aan dat bestuur wordt vergoed. Indien in die gemeente meerdere gelijksoortige scholen onder hetzelfde bestuur staan, is het aantal leerlingen, bedoeld in de vorige volzin, het gezamenlijk aantal leerlingen van die scholen. Grondslag der berekening is het gemiddeld aantal leerlingen per onderwijzer aan de gezamenlijke gelijksoortige openbare scholen. Bij de vaststelling van deze grondslag en de berekening van de vergoeding, aan de besturen van de gelijksoortige bijzondere scholen toe te kennen, blijven buiten beschouwing de onderwijzers, die krachtens toepassing van artikel 174, tweede lid, aan een openbare of aan een bijzondere school zijn verbonden. 2. Voor de toepassing van het eerste lid wordt het aantal leerlingen vastgesteld op de wijze als is aangegeven in artikel 187, vijfde lid. 3. De in het eerste lid bedoelde vergoeding wordt aan het bestuur der bijzondere school uitgekeerd over het tijdvak, waarover aan de openbare scholen meer onderwijzers werkzaam zijn dan het aantal, waarvan de bezoldiging door het Rijk aan de gemeenten wordt vergoed en tot één jaar daarna. 4. Het bestuur der bijzondere school, dat aanspraak heeft op de vergoeding uit de gemeentekas van de bezoldiging van een onderwijzer, heeft mede aanspraak op vergoeding van de bezoldiging van de tijdelijke plaatsvervanger, indien aan de betrokken onderwijzer overeenkomstig de in artikel 29, tweede lid, bedoelde bepalingen verlof tot afwezigheid is verleend of in overeenstemming met artikel 32, tweede lid, de toegang tot de school is ontzegd, dan wel indien hij geschorst is of wegens ziekte of ongeval verhinderd is zijn werkzaamheden te verrichten.