erfpacht van het schoolterrein. Indien ter zake van het schoolgebouw of van het terrein één of meer belastingen worden geheven, als bedoeld in artikel 272 onder a en b van de Gemeentewet, vergoedt de gemeente bovendien het bedrag daarvan. 3. Indien in een gemeente één of meer bijzondere scholen bestaan, die gevestigd zijn in een schoolgebouw, dat door de gemeente in bruikleen is gegeven of door de gemeente krachtens artikel 83, lid 2bis, van de Wet in stand wordt gehouden, wordt in het voor de desbetreffende soort van scholen genomen raadsbesluit, bedoeld in artikel 186, eerste lid, tevens vermeld, welk bedrag per leerling beschikbaar zou worden gesteld, indien de kosten van instandhouding van de gebouwen der openbare scholen, met uitzondering van de kosten van de geringe en dagelijkse reparaties, bedoeld in artikel 1619 van het Burgerlijk Wetboek, nietten laste van de gemeente zouden komen. In dat geval bedraagt de vergoeding per leerling voor de in dit lid bedoelde bijzondere scholen het aldus bepaalde bedrag en wordt in de besluiten, bedoeld in artikel 187, eerste en tweede lid, tevens vastgesteld hoe hoog de aldaar bedoelde bedragen zouden zijn, wanneer de boven aangegeven kosten van instandhouding buiten aanmerking blijven. 4. Indien met betrekking tot de openbare scholen het geval, bedoeld in artikel 187, tweede lid onder c, zich heeft voorgedaan, kent de gemeente in het jaar, volgende op dat, waarin de definitieve vaststelling, bedoeld in artikel 187, derde lid, heeft plaatsgehad, aan elk der bijzondere scholen van dezelfde soort, die gedurende één of meer jaren van het desbetreffende vijfjarige tijdvak voor de in dit artikel bedoelde vergoeding in aanmerking kwamen, een extra vergoeding toe, gelijk aan het produkt van het bedrag per leerling der overschrijding, voor zoveel nodig bepaald met inachtneming van het vorige lid, en het gemiddeld aantal leerlingen overeenkomstig het tweede lid, die gedurende dat vijfjarige tijdvak de school hebben bezocht. 5. De raad van een gemeente, waar een of meer bijzondere scholen, doch geen gelijksoortige openbare scholen worden in stand gehouden, of die met betrekking tot alle gelijksoortige openbare scholen het verzoek, bedoeld in artikel 188, eerste lid, doet, bepaaltvoor 1 maart van elkjaar het bedrag, dat per leerling voor de bijzondere scholen, gesplitst naar de in dit besluit onderscheiden soorten, beschikbaar wordt gesteld ter bestrijding van de kosten, bedoeld in het eerste lid. Hierbij wordt als maatstaf genomen het bedrag per leerling, dat voldoende moet worden geacht voor de redelijke behoeften van een in normale omstandigheden verkerende school in die gemeente. Artikel 186, vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing. Indien het in artikel 186, derde lid, bedoelde verzoek wordt afgewezen, geldt in plaats van het ingevolge dit lid vastgestelde bedrag het alsnog ingevolge die bepaling vast te stellen bedrag. 6. Indien in een gemeente een bijzondere school wordt geopend, terwijl in die gemeente noch een gelijksoortige openbare of bijzondere school in stand wordt gehouden, stelt de gemeenteraad binnen een maand na de opening het in het vorige lid bedoelde bedrag vast voor de soort van scholen, waar toe de nieuw opgerichte school behoort. Indien de vaststelling niet binnen de genoemde termijn heeft plaatsgevonden, bepalen gedeputeerde staten op verzoek van het schoolbestuur het bedrag. Het verzoek moet worden ingediend binnen een maand, nadat de voor het raadsbesluit gestelde termijn is verstreken. 6a. Ten aanzien van besluiten van de gemeenteraad, genomen krachtens het vijfde en zesde lid, is het derde lid, alsmede artikel 186, vierde, zesde en zevende lid, van overeenkomstige toepassing. 7. Indien de rechtspersoon meer dan één school van dezelfde soort in stand houdt, wordt de vergoeding berekend naar het gemiddeld aantal leerlingen van die scholen tezamen. 8. Het in het tweede, derde en vijfde lid bedoelde bedrag per leerling wordt verhoogd met een bedrag ter bestrijding van de administratiekosten, dat jaarlijks vóór 1 maart voor alle soorten van scholen wordt vastgesteld en da niet lager is dan het bedrag dat Onze minister, de Onderwijsraad gehoord,