Paragraaf 2
Vergoeding van de overige kosten
Artikel 185
1. Voor de toepassing van deze paragraaf worden de bijzondere afdelingen, overeenkomstig titel II aan scholen verbonden, als zelfstandige scholen van een eigen soort beschouwd. 2. Indien in een gemeente meer dan één school of afdeling voor meervoudig gebrekkige kinderen is gevestigd, bepaalt Onze minister op verzoek van burgemeester en wethouders of van het schoolbestuur in hoeverre deze scholen en afdelingen voor de toepassing van deze paragraaf als van dezelfde soort kunnen worden aangemerkt.
Artikel 186
1. In gemeenten, die één of meer openbare scholen in stand houden, bepaalt de gemeenteraad vóór 1 maart van elk jaar het bedrag, dat voor die scholen, gesplitst naarde in dit besluit onderscheiden soorten, in dat jaar per leerling beschikbaar wordt gesteld ter bestrijding van de kosten, bedoeld in artikel 55 onder e toten met h en r van de Wet en van de kosten van de in artikel 20 bedoelde oudercommissies, alsmede van de kosten van instandhouding. Daarbij worden de kosten van het aanschaffen van schoolboeken, leermiddelen en schoolbehoeften alleen in aanmerking genomen, voor zover de aanschaffing strekt tot vervanging van schoolboeken en leermiddelen, die ten gevolge van langdurig gebruik niet meer gebruikt kunnen worden of tot aanvulling van de voorraad schoolbehoeften in verband met de vermindering door verbruik. 2. Voor de toepassing van het vorige lid ten aanzien van afdelingen voor zeer jeugdigen treden, voor zover nodig, de kosten van aanschaffing en onderhoud van ontwikkelingsmateriaal en hulpmiddelen in de plaats van de kosten van aanschaffing en onderhoud van schoolboeken en leermiddelen. 3. Bij de vaststelling van het in het eerste lid bedoelde bedrag wordt geen rekening gehouden met de scholen, ten aanzien waarvan de gemeenteraad gelijktijdig besluit het in artikel 188 bedoelde verzoek tot Onze minister te richten. Betreft dit verzoek alle door de gemeente in stand gehouden openbare scholen van dezelfde soort, dan blijft voor die soort de vaststelling van het bedrag per leerling achterwege. Voor zoveel nodig heeft die vaststelling alsnog plaats of wordt zij herzien binnen een maand nadat de beslissing op het verzoek van de gemeenteraad onherroepelijk is geworden of daarop door Ons in beroep is beslist. 4. Van de in het eerste lid bedoelde raadsbesluiten en de in het derde lid bedoelde verzoeken wordt binnen veertien dagen afschrift gezonden aan de besturen van de in de gemeente gevestigde overeenkomstige bijzondere scholen, die in aanmerking komen voor de rijksbijdrage, alsmede aan de hoofdinspecteur en de inspecteur. 5. Indien en voor zover een besluit, als bedoeld in het eerste lid, niet vóór 1 maart is genomen, wordt de gemeenteraad geacht op die datum het bedrag per leerling te hebben vastgesteld op het bedrag, dat gold voor het voorafgaande kalenderjaar. 6. Binnen dertig vrije dagen, te rekenen van de dag, waarop van een besluit, als bedoeld in het eerste lid, afschrift is toegezonden of een zodanig besluit geacht wordt te zijn genomen, kan zowel het bestuur van een bijzonder school, als bedoeld in het vierde lid, als de hoofdinspecteur bij gedeputeerde staten vernietiging van dit besluit of verhoging van het daarbij vastgestelde bedrag per leerling vragen. Gedeputeerde staten stellen alsdan, de Onderwijsraad gehoord, het bedrag per leerling vast. Maatstaf voor de beslissing van gedeputeerde staten is het bedrag per leerling, dat voldoende moet worden geacht voor de redelijke behoeften van een in normale omstandigheden verkerende school van de desbetreffende soort in de gemeente.