HOOFDSTUK II

Gemeentelijke vergoedingen voor het bijzonder onderwijs

Paragraaf 1

Vergoeding van kosten van schoolgebouwen en hun inrichting

Artikel 183 7

1. Het bestuur, bedoeld in artikel 173, tweede lid, heeft aanspraak op bekostiging van het schoolgebouw en de inrichting. De artikelen 72 tot en met 83, 85 en 86 der Wet zijn van overeenkomstige toepassing met inachtneming van de volgende leden. 2. In plaats van de in artikel 73, eerste lid onder a, der Wet bedoelde verklaring moet bij een aanvrage tot stichting van een schoolgebouw of tot het ontvangen van de daarvoor benodigde gelden een verklaring worden overgelegd, waaruit blijkt, dat de kernafdeling van de school voor elementair buitengewoon onderwijs of de school voor voortgezet buitengewoon onderwijs bij de opening zal worden bezocht door ten minste het aantal leerlingen, vereist voor aanspraak op de rijksbijdrage. 3. Bij de aanvrage, bedoeld in het vorige lid, moet tevens een verklaring van Onze minister worden overgelegd, als bedoeld in artikel 173, derde lid. Indien deze verklaring ontbreekt, weigert de gemeenteraad de gevraagde medewerking. 4. De medewerking ter zake van stichting van een schoolgebouw wordt voorts geweigerd, indien het gebouw waarin de school is gevestigd, nog bruikbaar of redelijkerwijs bruikbaar te maken is, zomede indien de aanvrage verband houdt met de omzetting van een bijzondere afdeling in een zelfstandige school en in het schoolgebouw waarin de afdeling is gevestigd, de op te richten school redelijkerwijs gehuisvest kan worden. 5. Indien Onze minister overeenkomstig artikel 173, vierde lid, voor een school het aantal leerlingen, vereist voor aanspraak op rijksbijdrage, lager heeft gesteld, treedt het aldus bepaalde aantal in de plaats van het aantal volgens het tweede lid van dit artikel. Voor deze gevallen is de waarborgsom, bedoeld in artikel 73, eerste lid onder b, der Wet een bedrag gelijk aan twintig ten honderd van de stichtingskosten, tenzij Onze minister bepaalt, dat deze verhoging niet zal gelden.

Artikel 184

1. De schoolbesturen, die anders dan met gebruikmaking van de in artikel 183, eerste lid, genoemde bepalingen der Wet terreinen en gebouwen voor hun school in gebruik hebben en in aanmerking komen voor de rijksbijdrage, ontvangen, voor zover zij niet op de in artikel 84 of in artikel 205 der Wet bedoelde vergoeding aanspraak kunnen maken, een jaarlijkse vergoeding ten laste van de gemeente. 2. Deze vergoeding is gelijk aan het bedrag, dat voor huur van de terreinen en gebouwen, met inbegrip van de inrichting, de schoolmeubelen en de leer- en hulpmiddelen, redelijk is te achten, verminderd met de kosten van instandhouding en bedraagt niet meer dan het bedrag, dat een redelijke vergoeding oplevert voor een overeenkomstige school, bestemd voor hetzelfde aantal leerlingen, die in normale omstandigheden verkeert. De vergoeding wordt in overleg tussen burgemeester en wethouders en het schoolbestuur vastgesteld. Indien voor gebouwen en terreinen, met inbegrip van de inrichting, de schoolmeubelen en de leer- en hulpmiddelen, een bijdrage uit de openbare kassen is of wordt genoten, wordt de vergoeding dienovereenkomstig verminderd. 3. In geval van verschil van mening betreffende de toepassing van dit artikel beslist Onze minister, de bouwkundige, bedoeld in artikel 69 der Wet, gehoord.

7 Artikel 182 is vervallen bij Koninklijk besluit van 14december 1972 (Stb. 745).