NOTA VAN TOELICHTING

Bij de wet van 11 mei 1956 (.Stb. 270) is artikel 84, eerste lid van de Wet op de Bedrijfsorganisatie (Stb. 1950, K 22) aangevuld teneinde de mogelijkheid te openen, dat bij de Instellingswet of het Instellingsbesluit van een bedrijfslichaam aan het bestuur van dat lichaam de bevoegdheid wordt verleend uit zijn midden voor elk lid van het dagelijks bestuur een plaatsvervanger te benoemen.

De Sociaal-Economische Raad heeft bij schrijven van 28 juni 1957 uit eigen beweging de ondergetekenden geadviseerd te bevorderen dat het Instellingsbesluit Bedrijfschap Slagersbedrijf (Stb. 1954, 161) wordt gewijzigd in dier voege, dat aan het bestuur bedoelde bevoegdheid alsnog wordt verleend. Het advies van de Raad is uitgebracht op verzoek van de organisaties van ondernemers en van werknemers, welke bij Koninklijk besluit van 15 juni 1956 (Stb. 348) zijn aangewezen als bevoegd tot het benoemen van bestuursleden van het Bedrijfschap voor het Slagersbedrijf en welke, naar ’s Raads oordeel een voldoende representatieve organisatorische vertegenwoordiging van de betrokken ondernemers en van de betrokken werknemers vormen.

Het advies van de Raad is als bijlage bij deze Nota gevoegd.

Het komt de ondergetekenden gewenst voor, dat aan het advies van de Raad gevolg wordt gegeven aan het bestuur van het Bedrijfschap voor het Slagersbedrijf de bevoegdheid te verlenen uit zijn midden plaatsvervangende leden van het dagelijks bestuur te benoemen. De daartoe strekkende wijziging is vervat in artikel I van het ontwerp-besluit.

De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken, Bezitsvorming en Publiekrechtelijke Bedrijfsorganisatie,

N. SCHMELZER.

De Staatssecretaris van Economische Zaken,

G. M. J. VELDKAMP.

De Minister van Landbouw, Visserij en Voedselvoorziening,

A. VONDELING.

De Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid,

J. G. SUURHOFF.

BIJLAGE VAN DE NOTA VAN TOELICHTING

Advies van de Sociaal-Economische Raad tot wijziging van het Instellingsbesluit Bedrijfschap Slagersbedrijf

’s-Gravenhage, 28 juni 1957.

Aan Hunne Excellenties

de Minister van Binnenlandse Zaken, Bezitsvorming en Publiekrechtelijke Bedrijfsorganisatie, de Minister van Economische Zaken, de Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, en de Minister van Landbouw, Visserij en Voedselvoorziening.

De organisaties van ondernemers en van werknemers, welke bij Koninklijk besluit van 15 juni 1956 (Stb. 348) zijn aangewezen tot het benoemen van bestuursleden van het Bedrijfschap voor het Slagersbedrijf, hebben zich tot de SociaalEconomische Raad gewend met het verzoek Uwe Excellenties te adviseren wijziging van het Instellingsbesluit Bedrijfschap Slagersbedrijf te bevorderen, waardoor de mogelijkheid wordt geopend tot plaatsvervanging van de leden van het dagelijks bestuur van dit bedrijfschap.

Bij Wet van 11 mei 1956 (Stb. 270) is tot stand gekomen een aanvulling van artikel 84, eerste lid, van de Wet op de Bedrijfsorganisatie, welke in een bepaling als hiervoren bedoeld, voorziet.

Het komt de raad gewenst voor aan het verzoek gevolg te geven.

De organisaties, welke tot de raad het verzoek hebben gericht, bovenstaand advies uit te brengen, vormen naar ’s raads oordeel een voldoende representatieve organisatorische vertegenwoordiging van de betrokken ondernemers en van de betrokken werknemers.

Van het voornemen van de raad het onderhavige advies uit te brengen is kennis gegeven in de Nederlandse Staatscourant van 28 mei 1957, no. 102, en in het Mededelingenblad Bedrijfsorganisatie van 28 mei 1957, no. 23.

C. W. VAN WINGERDEN, plv. voorzitter.

HUB. L. JANSEN,

algemeen secretaris.

'T/AT BESLUIT van 23 juni 1958 tot hernieuwde aanwijzing overeenkomstig artikel 157 van de hoger-onderwijswet van het ’s-Gravenhaagsch Christelijk Gymnasium te ’s-Gravenhage.

Wij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.

Op de voordracht van Onze minister van onderwijs, kunsten en wetenschappen van 23 mei 1958, nr. 747441, afdeling Voorbereidend Hoger en Middelbaar Onderwijs;

Gelet op artikel 157 van de hoger-onderwijswet; l )

’) Stb . 1876, 102, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 24 mei 1956 D'o. 328),

De Raad van State gehoord (advies van 10 juni 1958. nr. 40);

Gezien het nader rapport van Onze voornoemde minister van 17 juni 1958, nr. 74744 III, afdeling Voorbereidend Hoger en Middelbaar Onderwijs;

Hebben goedgevonden en verstaan:

met ingang van 1 september 1958 het van de Vereniging „Het ’s-Gravenhaagsch Christelijk Gymnasium”, gevestigd te ’s-Gravenhage, uitgaande ’s-Gravenhaagsch Christelijk Gymnasium aldaar opnieuw aan te wijzen als bevoegd om, met inachtneming van de desbetreffende wettelijke voorschriften, aan de leerlingen, die het onderwijs tot aan het einde hebben bijgewoond, een getuigschrift van bekwaamheid tot universi-