Artikel XLI

In de Veewet (Stb. 1920, 153) 4 ) worden de volgende wijzigingen aangebracht:

A. Artikel 91 wordt gelezen als volgt:

„Het bepaalde bij de artikelen 86—90 laat onverminderd de mogelijkheid van inbeslagneming in de zin van het Wetboek van Strafvordering.”.

B. De artikelen 92 en 93 vervallen.

Artikel XLII

Artikel 6 der Runderhorzelwet (Stb. 1953, 189) wordt gelezen als volgt:

„De artikelen 76, 77, 85—88, 90, 91 en 96 der Veewet (Stb. 1920, 153) zijn van overeenkomstige toepassing.”.

Artikel XLIII

Artikel 6 der Wet bestrijding tularaemie (Stb. 1953, 416) 2 ) wordt gelezen als volgt:

„De artikelen 85—91 en 95 der Veewet (Stb. 1920, 153) zijn van overeenkomstige toepassing.”.

Artikel XLIV

In de wet van 31 December 1920 (Stb. 957) 2 ), houdende bepalingen tot bestrijding van bedrog in de handel in meststoffen, zaaizaden en veevoeder, worden de volgende wijzigingen aangebracht:

A. De artikelen 7, 21 en 22 vervallen.

B. Artikel 8 wordt gelezen als volgt:

„Indien het onderzoek aan de directeur van het Rijkslandbouwproefstation aanleiding geeft tot het uitlokken ener strafvervolging, doet hij hiervan, alsmede van de uitkomsten van het onderzoek, mededeling aan de ambtenaar, die het monster heeft genomen, en aan de bevoegde officier van justitie.”.

Artikel XLV

In de Wet bestrijdingsmiddelen en meststoffen 1947 (Stb. H 123) 2 ) worden de volgende wijzigingen aangebracht:

A. De artikelen 6 en 9 vervallen.

B. Artikel 10 wordt gelezen als volgt:

„Indien het onderzoek aan de directeur van de Plantenziektekundige Dienst, onderscheidenlijk van het Rijkslandbouwproefstation aanleiding geeft tot het uitlokken ener strafvervolging, doet hij hiervan, alsmede van de uitkomsten van het onderzoek, mededeling aan de ambtenaar, die het monster heeft genomen, en aan de bevoegde officier van justitie.”.

Artikel XLVI

De artikelen 5—12 der Nuttige Dierenwet 1914 (Stb. 262) 3 ) vervallen.

Artikel XLVII

De artikelen 7—14 der Mollen-, Egels- en Kikvorsenwet (Stb. 1916, 706) 3 ) vervallen.

Artikel XLVIII

In de Jachtwet (Stb. 1954, 523) 2 ) worden de volgende wijzigingen aangebracht:

A. Artikel 72 wordt gelezen als volgt:

„Indien voorwerpen, geschikt tot het verspreiden van kunstlicht en vatbaar voor verbeurdverklaring, deel uitmaken van een vervoermiddel, kan de rechter de verbeurdverklaring van het vervoermiddel uitspreken.”.

B. In artikel 76 wordt in plaats van „volgen en inbeslagnemen.” gelezen: „volgen en inbeslagnemen, zomede ter inbeslagneming hun uitlevering vorderen.”.

1 ) Laatstelijk gewijzigd bij de wet van 21 februari 1957 (Stb. 84). 2 ) Laatstelijk gewijzigd bij de wet van 20 mei 1955 (Stb. 213). 3 ) Gewijzigd bij de wet van 29 juni 1925 (Stb. 308).

Artikel XLIX

De artikelen 38 en 39 der Visserijwet (Stb. 1931, 410) *) vervallen.

Artikel L

Artikel 18 der Haringwet 1927 (Stb. 387) ') vervalt.

Artikel LI

Artikel 31, tweede lid, der Hinderwet (Stb. 1952, 274) vervalt; de laatste volzin van het eerste lid wordt gemaakt tot tweede lid.

Artikel Lil

Artikel 7 der Silicosewet ( Stb. 1951, 134) wordt gelezen als volgt:

„De feiten, strafbaar gesteld bij de artikelen 5 en 6, zijn overtredingen.”.

Artikel LIII

Artikel 15, derde lid, der Wet op de gevaarlijke werktuigen (Stb. 1952, 104) vervalt; het vierde lid wordt vernummerd tot derde.

Artikel LIV

Artikel 393, vierde lid, der Invaliditeitswet (Stb. 1913, 205) 2 ) vervalt.

Artikel LV

Artikel 31 der Besmettelijke-Ziektenwet (Stb. 1928, 265) 3 ) vervalt.

Artikel LVI

Artikel 33 der wet van 1 Juni 1865 (Stb. 61) 4 ), regelende de uitoefening der artsenijbereidkunst, vervalt.

Artikel LVII

In de wet op de sera en vaccins ( Stb. 1927, 91) worden de volgende wijzigingen aangebracht:

A. Artikel 7, eerste lid, wordt gelezen als volgt:

„De opsporingsambtenaren zijn te allen tijde bevoegd tot inbeslagneming van daarvoor vatbare voorwerpen. Zij kunnen daartoe hun uitlevering vorderen.”.

B. Artikel 8, tweede lid, vervalt; het derde en vierde lid worden vernummerd tot tweede en derde.

Artikel LVIII

In de Opiumwet (Stb. 1928, 167) 5 ) worden de volgende wijzigingen aangebracht:

A. In artikel 9, eerste lid, wordt in plaats van „in artikel 8 bedoelde personen” gelezen: „opsporingsambtenaren”.

B. Artikel 9, zesde lid, wordt gelezen als volgt:

„Zij zijn te allen tijde bevoegd tot inbeslagneming van daarvoor vatbare voorwerpen. Zij kunnen daartoe hun uitlevering vorderen.”.

C. Artikel 10, derde lid, wordt gelezen als volgt:

„De middelen worden verbeurdverklaard of aan het verkeer onttrokken verklaard.”.

D. Artikel 10, vierde en vijfde lid, vervalt.

Artikel LIX

In de Absintwet (Stb. 1909, 402) °) worden de volgende wijzigingen aangebracht:

A. Artikel 4, eerste lid, wordt gelezen als volgt:

„De opsporingsambtenaren zijn te allen tijde bevoegd tot inbeslagneming van daarvoor vatbare voorwerpen. Zij kunnen daartoe hun uitlevering vorderen.”.

B. Artikel 5, eerste lid, tweede volzin, en derde lid, vervalt.

1) Laatstelijk gewijzigd bij de wet van 20 mei 1955 (Stb. 213). 2 ) Laatstelijk gewijzigd bij de wet van 11 juli 1957 (Stb. 259j. 3 ) Laatstelijk gewijzigd bij de wet van 22 december 1939 (Stb. 805). i) Laatstelijk gewijzigd bij de wet van 28 juli 1954 (Stb. 372). 5) Laatstelijk gewijzigd bij de wet van 28 juni 1956 (Stb. 390). 6 ) Gewijzigd bij de wet van 29 juni 1925 (Stb. 308).