Artikel XXIV

Artikel 59 der Inkwartieringswet (5/5. 1953, 305) x ) vervalt.

Artikel XXV

In de Postwet 1954 (5/5. 592) worden de volgende wijzigingen aangebracht:

A. Artikel 11, eerste lid, onder c en d, wordt gelezen als volgt:

„c. hij die handelt in strijd met artikel 10;

d. hij, die een krachtens deze wet gegeven voorschrift overtreedt, voor zover die overtreding uitdrukkelijk als strafbaar feit in de zin van dit artikel is aangeduid;”.

B. Artikel 11, vierde lid, wordt gelezen als volgt:

„De feiten, strafbaar gesteld bij deze wet, worden beschouwd als overtredingen.”.

C. Artikel 11, zevende en achtste lid, vervalt.

D. Artikel 12 wordt gelezen als volgt:

„1. Met het opsporen van de bij deze wet strafbaar gestelde feiten zijn, behalve de bij artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering aangewezen ambtenaren, belast de ambtenaren van ’s Rijks belastingen en de ambtenaren van het Staatsbedrijf der Posterijen, Telegrafie en Telefonie, die zijn belast met de uitvoering van de postdienst. Afschrift van de processenverbaal wordt gezonden aan dit Staatsbedrijf.

2. De opsporingsambtenaren zijn bevoegd tot inbeslagneming van daarvoor vatbare voorwerpen. Zij kunnen daartoe hun uitlevering vorderen.

3. Van de inbeslagneming van stukken onder het Staatsbedrijf wordt kennis gegeven aan de geadresseerde.

4. Vervoermiddelen, waarmede een overtreding wordt vermoed te zijn begaan, kunnen door de opsporingsambtenaren worden staande gehouden en doorzocht op last van door Ons aangewezen hoofdambtenaren.”.

Artikel XXVI

In de Telegraaf- en Telefoonwet 1904 (5/5. 7) 2 ) worden de volgende wijzigingen aangebracht:

A. Artikel 3 ter, vierde lid, wordt gelezen als volgt:

„Op de inrichtingen, bedoeld in het eerste en tweede lid, zijn geen andere bepalingen dezer wet van toepassing dan de artikelen 1, 3 ter, 18, 20, eerste lid, onder c, derde en vierde lid, 20 bis en 20 ter. Indien de aanleg en het gebruik van Rijkswege geschiedt, is ook artikel 13 van toepassing.”.

B. De artikelen 3 ter, laatste lid, 'iquinquies, vierde lid, laatste onderlid, en 11 bis, laatste volzin, vervallen.

C. Artikel 20, vierde lid, vervalt; het vijfde lid wordt vernummerd tot vierde.

Artikel XXVII

Artikel 11, derde lid, der Verveningenwet (5/5. 1895, 113) 3 ) vervalt.

Artikel XXVIII

In artikel 5, eerst lid, der Keurenwet (5/5. 1895, 139) 3 ) komma achter „bedreigd” vervangen door een punt en vervalt hetgeen daarna volgt.

Artikel XXIX

In artikel 3 der Verenwet (5/5. 1921, 838) 3 ) wordt de komma achter „bedreigd” vervangen door een punt en vervalt hetgeen daarna volgt.

D Gewijzigd bij de wet van 7 juli 1955 (Stb. 390). 3 ' Laatstelijk gewijzigd bij de wet van 24 september 1953 (Stb. 478). ' Gewijzigd bij de wet van 24 december 1930 (Stb. 508).

Artikel XXX

Artikel 11, tweede lid, der Wrakkenwet (5/5. 1934, 401) vervalt; het nummer van het eerste lid wordt geschrapt.

Artikel XXXI

Artikel 20, derde lid, der Wet op de bevloeiingen (5/5. 1904, 282) vervalt.

Artikel XXXII

In artikel 5, eerste lid, der Crisis-uitvoerwet (5/5. 1931, 553) x ) wordt de komma achter „f 10 000” vervangen door een punt en vervalt hetgeen daarna volgt.

Artikel XXXm

In artikel 7, eerste lid, der Retorsiewet (5/5. 1933, 417) wordt de komma achter „f 10 000” vervangen door een punt en vervalt hetgeen daarna volgt.

Artikel XXXIV

Artikel 6, tweede lid, der Uitvoerverbodenwet 1935 (5/5. 599) vervalt; het derde en vierde lid worden vernummerd tot tweede en derde.

Artikel XXXV

Artikel 5, tweede lid, der Sanctiewet 1935 (Stb. 621) vervalt; het derde en vierde lid worden vernummerd tot tweede en derde.

Artikel XXXVI

In de Invoernoodwet 1939 (5/5. 639R) worden de volgende wijzigingen aangebracht:

A. Artikel 8, derde lid, vervalt; het vierde lid wordt vernummerd tot derde.

B. Artikel 10 wordt gelezen als volgt:

„De opsporingsambtenaren zijn te allen tijde bevoegd tot inbeslagneming van daarvoor vatbare voorwerpen. Zij kunnen daartoe hun uitlevering vorderen.”.

Artikel XXXVII

In de Algemene Vorderingswet 1939 (5/5. 631) 2 ) worden de volgende wijzigingen aangebracht:

A. Artikel 14, vierde en zesde lid, vervalt; het vijfde lid wordt vernummerd tot vierde.

B. Artikel 17 wordt gelezen als volgt:

„De opsporingsambtenaren zijn te allen tijde bevoegd tot inbeslagneming van daarvoor vatbare voorwerpen. Zij kunnen daartoe hun uitlevering vorderen.”.

Artikel XXXVIII

In het Algemeen vorderingsbesluit 1940 (Verordeningenblad voor het bezette Nederlandse gebied 110/1940) 2 ) worden de volgende wijzigingen aangebracht:

A. Artikel 12, vierde en zesde lid, vervalt; het vijfde lid wordt vernummerd tot vierde.

B. Artikel 15 wordt gelezen als volgt:

„De opsporingsambtenaren zijn te allen tijde bevoegd tot inbeslagneming van daarvoor vatbare voorwerpen. Zij kunnen daartoe hun uitlevering vorderen.”.

Artikel XXXIX

Artikel 28 der Ilkwet (5/5. 1937, 627) 3 ) vervalt.

Artikel XL

Artikel 17, tweede lid, der Wet op het Afbetalingsbedrijf (5/5. 1936, 605) wordt gelezen als volgt:

„De opsporingsambtenaren zijn te allen tiide bevoegd tot inbeslagneming van daarvoor vatbare voorwerpen. Zij kunnen daartoe hun uitlevering vorderen.”.

U Gewijzigd bij de wet van 16 maart 1932 (Stb. 87). 2 ) Gewijzigd bij de wet van 23 januari 1958 (Stb. 37). 3 ) Gewijzigd bij de wet van 23 november 1946 (Stb. G 328).