dan die van openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak, geschiedt op de wijze van de tenuitvoerlegging ener veroordeling tot geldboete, met dien verstande, dat geen vervangende vrijheidsstraf wordt toegepast.”.
D. Artikel 18 wordt gelezen als volgt:
„1. De opsporingsambtenaren zijn te allen tijde bevoegd tot inbeslagneming van daarvoor vatbare voorwerpen. Zij kunnen daartoe hun uitlevering vorderen.
2. Voor inbeslagneming van voorwerpen ter verbeurdverklaring uit hoofde van artikel 7, onder e, behoeven zij evenwel de machtiging van de officier van justitie.”.
Artikel VIII
Artikel 34, tweede lid, der Auteurswet 1912 (Stb. 308) x ) vervalt.
Artikel IX
Artikel 2, tweede lid, der wet van 9 Mei 1890 (Stb. 81) 2 ) houdende verbodsbepalingen tegen het dragen van wapenen, vervalt.
Artikel X
In de Vuurwapenwet 1919 (Stb. 310) 2 ) worden de volgende wijzigingen aangebracht.
A. De artikelen 12, derde lid, en 14, tweede, derde, vierde en vijfde lid, vervallen.
B. Artikel 15 wordt gelezen als volgt:
,,De opsporingsambtenaren zijn te allen tijde bevoegd tot inbeslagneming van daarvoor vatbare voorwerpen. Zij kunnen daartoe hun uitlevering vorderen.
De opsporingsambtenaren kunnen ter inbeslagneming huiszoeking doen op elke plaats, waar redelijkerwijs vermoed kan worden, dat vuurwapenen of munitie aanwezig zijn. De artikelen 120—123 van het Wetboek van Strafvordering zijn van overeenkomstige toepassing.”.
Artikel XI
In artikel 195 der Gemeentewet 3 ) vervallen de woorden „verbeurdverklaring van de voorwerpen door middel van de overtreding verkregen of waarmede de overtreding is gepleegd, voor zover zij den veroordeelde toebehoren, en”.
Artikel XII
In artikel 1 der wet van 25 Mei 1880 (Stb. 86) 4 ) tot herziening der wet van 6 Maart 1818 (Stb. 12), omtrent de straffen tegen overtreders van algemene verordeningen enz., wordt de komma achter „bedreigd” vervangen door een punt en vervalt hetgeen daarna volgt.
Artikel XIII
Artikel X4 der Kieswet (Stb. 1951, 290) 5 ) vervalt.
Artikel XIV
Artikel 3 der wet van 26 April 1884 (Stb. 81) e ) houdende nadere bepalingen omtrent het vervoer, de in-, uit- en doorvoer, verkoop en opslag van buskruit en andere licht ontvlambare of ontplofbare stoffen, vervalt.
Artikel XV
Artikel 10, tweede lid, der Brandweerwet (Stb. 1952, 362) wordt gelezen als volgt:
„De opsporingsambtenaren zijn te allen tijde bevoegd tot inbeslagneming van daarvoor vatbare voorwerpen. Zij kunnen daartoe hun uitlevering vorderen.”.
D Laatstelijk gewijzigd bij de wet van 14 juni 1956 (Stb. 343). 2 ) Laatstelijk gewijzigd bij de wet van 3 november 1954 (Stb. 523). 3 ) Stb. 1851, 85, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 12 maart 1958 (Stb. 138). 4 ) Laatstelijk gewijzigd bij de wet van 12 juni 1915 (Stb. 247). 5 ) Laatstelijk gewijzigd bij de wet van 27 november 1957 (Stb. 478). °) Laatstelijk gewijzigd bij de wet van 29 juni 1925 (Stb. 308).
Artikel XVI
Artikel 28 der Wet buitengewone bevoegdheden burgerlijk gezag (Stb. 1952, 361) vervalt.
Artikel XVII
Artikel 53, tweede lid, der Pandhuiswet (Stb. 1910, 321) x ) wordt gelezen als volgt:
„De opsporingsambtenaren zijn te allen tijde bevoegd tot inbeslagneming van daarvoor vatbare voorwerpen. Zij kunnen daartoe hun uitlevering vorderen.”.
Artikel XVIII
Artikel 54, tweede lid, der Geldschieterswet (Stb. 1932, 19) 2 ) wordt gelezen als volgt:
„De opsporingsambtenaren zijn te allen tijde bevoegd tot inbeslagneming van daarvoor vatbare voorwerpen. Zij kunnen daartoe hun uitlevering vorderen.”.
Artikel XIX
In de Vogelwet 1936 (Stb. 700) 3 ) worden de volgende wijzigingen aangebracht:
A. De artikelen 28, vierde en vijfde lid, en 32—35 vervallen.
B. Artikel 31, eerste lid, wordt gelezen als volgt:
„De opsporingsambtenaren zijn bevoegd tot inbeslagneming van daarvoor vatbare voorwerpen. Zij kunnen daartoe hun uitlevering vorderen en ze op elke plaats volgen.”.
Artikel XX
Artikel 14 van de Wet Voorziening Perswezen 1951 (Stb. 130) wordt gelezen als volgt:
„De in deze wet strafbaar gestelde feiten zijn misdrijven.”.
Artikel XXI
In de Muntwet 1948 (Stb. I 156) 4 ) worden de volgende wijzigingen aangebracht:
A. In artikel 9, vierde lid, tweede volzin, wordt in plaats van „verbeurdverklaard” gelezen: „verbeurdverklaard of aan het verkeer onttrokken verklaard”.
B. Artikel 9, vijfde lid, wordt als volgt gelezen:
„Munten, bedoeld in het eerste lid, welke anders dan bij ’s Rijks Muntmeester ten behoeve van de strafvordering in beslag zijn genomen, worden, indien de teruggave is bevolen, beoordeeld door ’s Rijks Muntmeester, die daarmede handelt overeenkomstig de bepalingen van het tweede, onderscheidenlijk derde lid.”.
C. In artikel 9, zesde lid, wordt na „verbeurdverklaard” ingevoegd „of welke aan het verkeer onttrokken zijn verklaard”.
Artikel XXII
Artikel 17, eerste lid, der wet van 23 April 1952 (Stb. 191), houdende bepalingen inzake vervanging van het fiscale noodrecht, wordt gelezen als volgt:
„De ambtenaren, belast met het opsporen van feiten, welke in deze wet of in enige andere wet inzake Rijksbelastingen strafbaar zijn gesteld, zijn te allen tijde bevoegd tot inbeslagneming van daarvoor vatbare voorwerpen. Zij kunnen daartoe hun uitlevering vorderen.”.
Artikel XXIII
Artikel 47, tweede lid, der wet van 23 Mei 1899 (Stb. 128) 5 ), houdende bepalingen ter uitvoering van artikel 187 der Grondwet (Staat van Oorlog en van Beleg), vervalt.
O Gewijzigd bij de wet van 29 juni 1925 (Stb. 308). 2 ) Laatstelijk gewijzigd bij de wet van 30 juni 1948 (Stb. I 270). 3 ) Laatstelijk gewijzigd bij de wet van 3 november 1954 (Stb. 523). 4 ) Gewijzigd bij de wet van 13 mei 1954 (Stb. 220). 5 ) Laatstelijk gewijzigd bij de wet van 7 juli 1955 (Stb. 390).