E. Artikel 117 wordt gelezen als volgt:
„De voorwerpen worden niet vervreemd, vernietigd, prijsgegeven of tot een ander doel dan het onderzoek bestemd, tenzij na verkregen machtiging.
Indien de voorwerpen niet geschikt zijn voor opslag, kan zulk een machtiging door het openbaar ministerie worden verleend aan de bewaarder, dan wel aan de ambtenaar die de voorwerpen in afwachting van hun vervoer naar de bewaarder onder zich heeft.
Indien de voorwerpen niet geschikt zijn voor opslag gedurende langere tijd, kan het gerecht in feitelijke aanleg waarvoor de zaak wordt vervolgd of anders het laatst werd vervolgd, op vordering van het openbaar ministerie, zodanige machtiging aan de bewaarder verlenen.”.
F. Na artikel 117 wordt toegevoegd een artikel, luidende als volgt:
„Artikel 117a. Bij algemene maatregel van bestuur worden voorschriften gegeven omtrent de wijze, waarop de inbeslaggenomen voorwerpen worden bewaard en ter beschikking van het onderzoek gehouden, dan wel, ingevolge het voorgaande artikel, worden vervreemd, vernietigd, prijsgegeven of tot een ander doel dan het onderzoek bestemd.”.
G. De artikelen 118 en 119 worden vervangen door een paragraaf, luidende als volgt:
„§ 5. Teruggave van inbeslaggenomen voorwerpen
Artikel 118. Zodra het belang van de strafvordering zich niet meer verzet tegen de teruggave van een inbeslaggenomen voorwerp, doet het openbaar ministerie dit door de bewaarder teruggeven aan degene, bij wie het is inbeslaggenomen.
Indien deze ten overstaan van de officier van justitie of van een zijner hulpofficieren verklaart, het voorwerp door een strafbaar feit te hebben onttrokken aan een bepaalde persoon, dan wel geen bezwaar te hebben tegen teruggave van het voorwerp aan een bepaalde persoon, kan het openbaar ministerie het voorwerp doen teruggeven aan die persoon.
Buiten het geval van het voorgaande lid, kan het openbaar ministerie het voorwerp doen teruggeven aan een ander dan degene onder wie het is inbeslaggenomen, indien deze zich niet binnen veertien dagen nadat het openbaar ministerie hem een mededeling van het voornemen tot zodanige teruggave heeft doen betekenen, daarover heeft beklaagd of het beklag ongegrond is verklaard.
Artikel 118a. Tijdens het gerechtelijk vooronderzoek behoeft het openbaar ministerie een schriftelijke machtiging van de rechter-commissaris voor de uitoefening van de bevoegdheden, toegekend bij het voorgaande artikel. Van het ogenblik af, dat de zaak ter terechtzitting aanhangig is gemaakt, tot aan de einduitspraak behoeft het openbaar ministerie voor deze uitoefening de schriftelijke machtiging van het gerecht.
Artikel 119. Een last tot teruggave van een inbeslaggenomen voorwerp is gericht tot de bewaarder.
Indien deze aan de last niet kan voldoen, omdat het voorwerp op wettige wijze vervreemd, vernietigd, prijsgegeven of tot een ander doel dan het onderzoek bestemd is, gaat hij over tot uitbetaling van de prijs, die het voorwerp bij verkoop door hem redelijkerwijze had moeten opbrengen.
De bewaarder geeft het voorwerp niet terug zolang er een beslag op rust, door een derde onder hem gelegd ingevolge het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.” 1 ).
H. Na de zesde afdeling van titel IV van het eerste boek wordt ingevoegd een afdeling, luidende als volgt:
„ZEVENDE AFDELING Beslag op vorderingen
Artikel 125a. In geval van ontdekking op heterdaad of van een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, kan
1 ) Laatstelijk gewijzigd bij de wet van 22 mei 1958 (Stb. 261).
de officier van justitie die de in artikel 181, eerste lid, bedoelde vordering doet, in afwachting van het optreden van de rechtercommissaris, bij dringende noodzakelijkheid beslag leggen op alle vorderingen, die in aanmerking komen voor verbeurdverklaring.
Kan het optreden van de officier van justitie niet worden afgewacht, dan komt de bevoegdheid toe aan ieder zijner hulpofficieren, onder verplichting om van de ondernomen handeling onverwijld schriftelijk kennis te geven aan de officier van justitie.
Artikel 125b. De rechter-commissaris is tijdens het gerechtelijk vooronderzoek bevoegd beslag te leggen op alle vorderingen, die in aanmerking komen voor verbeurdverklaring.
Artikel 125c. Zodra het belang van de strafvordering zich niet meer verzet tegen opheffing van het beslag, gaat het openbaar ministerie daartoe over.
Artikel 125d. Tijdens het gerechtelijk vooronderzoek behoeft het openbaar ministerie een schriftelijke machtiging van de rechter-commissaris voor de uitoefening van de bevoegdheid toegekend bij het voorgaande artikel. Tijdens de behandeling van de zaak ter terechtzitting en tijdens de schorsing van die behandeling behoeft het openbaar ministerie daartoe de schriftelijke machtiging van het gerecht.
Artikel 125e. Het beslag wordt gelegd en opgeheven door uitreiking van een schriftelijke verklaring aan de schuldenaar.”.
I. Artikel 280, eerste en tweede lid, wordt gelezen als volgt: „De officier van justitie draagt de zaak voor en legt een lijst van de inbeslaggenomen, niet teruggegeven voorwerpen over. Hij legt ook een lijst van de getuigen over, welke de voorzitter doet voorlezen door de griffier.”.
J. Artikel 353 wordt gelezen als volgt:
„In het geval van oplegging van straf of maatregel, van vrijspraak of ontslag van alle rechtsvervolging gelast de rechtbank, tenzij zij verklaart tot het geven van zodanige last niet in staat te zijn, dat inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwerpen zullen worden teruggegeven aan een met name genoemde persoon. Zulks laat ieders rechten op het voorwerp onverlet.
De rechtbank kan gelasten dat een voorwerp, waarover een geding bij de burgerlijke rechter aanhangig is, hangende dit geding op een bepaalde wijze zal worden bewaard, op kosten van ongelijk.
Op een last, ingevolge de voorgaande leden gegeven, is artikel 119 van overeenkomstige toepassing.”.
K. Artikel 354 vervalt.
L. In artikel 398, eerste lid, vervalt het bepaalde onder 8°.
M. In de artikelen 535, eerste lid, eerste volzin, 561, tweede lid, eerste volzin, en 572, eerste lid, eerste volzin, wordt in plaats van „bepaalde voorwerpen” gelezen: „niet inbeslaggenomen voorwerpen”.
N. Na titel VIII van het vierde boek wordt ingevoegd een titel, luidende als volgt:
„TITEL IX Beklag
Artikel 552a. De belanghebbenden kunnen schriftelijk zich beklagen over inbeslagneming, over het gebruik van inbeslaggenomen voorwerpen, over het uitblijven van een last tot teruggave, over een voornemen als bedoeld in artikel 118, derde lid, over de kennisneming of het gebruik van gegevens, als bedoeld in de artikelen 100, 101 en 114, over een beslag op verbeurd te verklaren vorderingen of over het voortduren van zodanig beslag.
Het klaagschrift wordt zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen vijf jaren na de inbeslagneming der voorwerpen of de kennisneming der gegevens ingediend ter griffie van het ge-