STAATSBLAD VAN HET KONINKRIJK DER NEDERLANDEN

'IQ/T WET van 22 mei 1958, houdende wijziging van de bepalingen betreffende verbeurdverklaring en inbeslagneming.

Wij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat de bepalingen betreffende verbeurdverklaring en inbeslagneming dienen te worden herzien;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Artikel I

In het Wetboek van Strafrecht 1 ) worden de volgende wijzigingen aangebracht:

A. In artikel 9, eerste lid, onder b, 3°, wordt in plaats van „voorwerpen” gelezen: „voorwerpen en vorderingen”.

B. Artikel 33 wordt gelezen als volgt:

„De straf van verbeurdverklaring kan worden opgelegd bij oplegging van een hoofdstraf en bij toepassing van een der artikelen 38 en 39.

Zij kan ook worden opgelegd in plaats van hoofdstraf, tenzij op het feit gevangenisstraf van meer dan zes jaren is gesteld.”.

C. Artikel 33 bis wórdt vervangen door drie artikelen, luidende als volgt:

„Artikel 33a. Vatbaar voor verbeurdverklaring zijn:

a. aan de veroordeelde toebehorende voorwerpen en vorderingen, die geheel of grotendeels door middel van of uit de baten van het strafbare feit zijn verkregen;

b. voorwerpen met betrekking tot welke het feit is begaan;

c. voorwerpen met behulp van welke het feit is begaan of voorbereid;

d. voorwerpen met behulp van welke de opsporing van het misdrijf is belemmerd;

e. voorwerpen die tot het begaan van het misdrijf zijn vervaardigd of bestemd;

voor zover de onder b — e genoemde voorwerpen tijdens het begaan van het strafbare feit toebehoorden aan de veroordeelde, aan een persoon door wiens opzet of schuld zij zich in verkeerde handen bevonden, of aan een persoon die geen bekende verblijfplaats in Nederland heeft.

• ^ r * 1 * £e * 33b. In de verbeurdverklaring van een voorwerp is begrepen die van de verpakking, waarin het zich bevindt, tenzij de rechter het tegendeel bepaalt.

Artikel 33c. Bij de verbeurdverklaring van voorwerpen kan de rechter een geldelijke tegemoetkoming verlenen.

De rechter bepaalt, aan wie het bedrag der tegemoetkoming wordt uitbetaald; zulks laat ieders recht op dit bedrag onverlet.”.

D. Artikel 34, derde lid, wordt gelezen als volgt:

„Bij gebreke van het een en het ander, vinden de artikelen 4, derde, vierde, vijfde, zevende, achtste en negende lid, en -> overeenkomstige toepassing op dit bedrag.”.

(Stb 35, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 9 januari 1958

E. Artikel 35, laatste zinsnede, wordt gelezen als volgt: „al hetgeen verkregen wordt uit geldboeten en verbeurdverklaringen komt ten bate van de Staat.”.

F. Na artikel 36 wordt ingevoegd een Titel, luidende als volgt:

TITEL IIA

Onttrekking aan het verkeer

Artikel 36a. In het geval van oplegging van straf of maatregel, van vrijspraak of ontslag van alle rechtsvervolging, dan wel bij afzonderlijke beschikking op vordering van het openbaar ministerie, kan het gerecht de inbeslaggenomen voorwerpen aan het verkeer onttrokken verklaren, indien zij daarvoor vatbaar zijn. De artikelen 33 b, 33c en 35, laatste zinsnede, zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 36b. Vatbaar voor onttrekking aan het verkeer zijn alle voorwerpen:

a. die geheel of grotendeels door middel van of uit de baten van het feit zijn verkregen;

b. met betrekking tot welke het feit is begaan;

c. met behulp van welke het feit is begaan of voorbereid;

d. met behulp van welke de opsporing van het misdrijf is belemmerd;

e. die tot het begaan van het misdrijf zijn vervaardigd of bestemd;

een en ander voor zover zij van zodanige aard zijn, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang.

Artikel 36c. Vatbaar voor onttrekking aan het verkeer zijn bovendien de aan de dader toebehorende voorwerpen van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang, welke bij gelegenheid van het onderzoek naar het door hem begane misdrijf zijn aangetroffen, doch alleen indien de voorwerpen kunnen dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke misdrijven, dan wel tot de belemmering van de opsporing daarvan.

G. De artikelen 96, derde lid, 175, derde lid, 223, tweede lid, 234, tweede lid, 254, tweede lid, 326 bis, tweede lid, en 440, tweede lid, vervallen.

H. In artikel 2\Abis wordt in plaats van „den veroordeelde” gelezen: „de in artikel 33a bedoelde personen”.

Artikel II

In het Wetboek van Strafvordering : ) worden de volgende wijzigingen aangebracht:

A. In artikel 94 wordt in plaats van „verbeurdverklaring, vernietiging of onbruikbaarmaking” gelezen: „verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer”.

B. In artikel 99, eerste lid, wordt in plaats van de woorden „tot vrijwillige afgifte uitgenodigd” gelezen: „uitgenodigd het voorwerp vrijwillig af te geven ter inbeslagneming”.

C. De artikelen 103, 105, derde lid, en 115 vervallen.

D. Artikel 116, tweede lid, wordt gelezen als volgt:

„De inbeslaggenomen voorwerpen worden, zodra het belang van het onderzoek het toelaat, gesteld onder de hoede van een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bewaarder.”.

1 ) Stb. 1921, 14, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 18 april 1958 (Stb. 204).