van dat dienstjaar onverwacht opkomen. Deze uitgaven worden voor elke soort afzonderlijk in de rekening gebracht en omschreven. Artikel III Wanneer het bedrag, uitgetrokken bij een der artikelen 1, 2, 3, 4, 5, 7, 8, 10 en 12 van het bij deze wet vastgestelde hoofdstuk, ontoereikend wordt bevonden, kan het overeenkomstig artikel 13 der Comptabiliteitswet (Stb. 1927, no. 259) door overschrijving uit artikel 13 van dat hoofdstuk worden aangevuld. Uit laatstgemeld artikel kan mede worden overgeschreven op de artikelen 6 en 9. Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle Ministeriële Departementen, Autoriteiten, Colleges en Ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden. Gegeven ten Paleize Soestdijk, 23 December 1953. De Minister van Financiën, JULIANA. VAN DE KIEFT. Uitgegeven de twaalfde Januari 1954. De Minister van Justitie a.i., BEEL. Zie voor de behandeling in de Staten-Generaal: Bijl. Hand. II 53/54, 3200; Hand. II 53/54, bladz. 553; Bijl. Hand. I 53/54, 3200; Hand. I 53/54, bladz. 73.
654
WET van 23 December 1953 tot vaststelling van het Eerste Hoofdstuk der Rijksbegroting voor het dienstjaar 1954. (Huis der Koningin.)
Wij JULIANA, bij de oratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen le weten:
A’zo Wij in overweging genomen hebben, dat ingevolge artikel 133 der Grondwet de algemene begrotingen van de uitgaven des Rijks door de wet moeten worden vastgesteld en dat de inrichting dier begrotingen moet geschieden met inachtneming van de bepalingen der Comptabiliteitswet (Stb. 1927, no. 259);
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
Enig artikel
Hoofdstuk I der begroting van uitgaven des Rijks voor het dienstjaar 1954, betreffende het Huis der Koningin, wordt vastgesteld als volgt;
TITEL A. GEWONE DIENST......ƒ 2 550 000
TITEL A. GEWONE DIENST.......... 2 550 000
Artikel 1 Inkomen van de Koningin.......... 1 500 000 2 Inkomen van Prins Bernhard......... 300 000 3 Inkomen van Prinses Wilhelmina....... 400 000 4 Onderhoud der Koninklijke Paleizen . . . . . . 350 000
Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle Ministeriële Departementen, Autoriteiten, Colleges en Ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden. Gegeven ten Paleize Soestdijk, 23 December 1953. De Minister van Financiën, VAN DE KIEFT. JULIANA. Uitgegeven de twaalfde Januari 1954. De Minister van Justitie a.i., BEEL. Zie voor de behandeling in de Staten-Generaal: Bijl. Hand. II 53/54, 3200; Hand. II 53/54, bladz. 552; Bijl. Hand. I 53/54, 3200; Hand. I 53/54, bladz. 73.
655
WET van 24 December 1953 tot wijziging van het Veertiende Hoofdstuk der Rijksbegroting voor het dienstjaar 1953 (Werkgelegenheidspolitiek). (Onvoorziene uitgaven.)
Wij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat de noodzakelijkheid is gebleken van een wijziging van hoofdstuk XIV (Onvoorziene Uitgaven) der Rijksbegroting voor het dienstjaar 1953, vastgesteld bij de wet van 3 December 1952, Stb. 602;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
Artikel I
Het hierna vermelde artikel van hoofdstuk XIV der Rijksbegroting voor het dienstjaar 1953 wordt verhoogd als volgt:
TITEL A. GEWONE DIENST
wordt ver- en mitsdien
hoogd met: gebracht op:
Artikel
2 Kosten Werkgelegenheidspolitiek ƒ 50 000 000 ƒ 90 000 000
Artikel II
Ten gevolge van het bepaalde in het voorgaande Artikel van deze wet wordt:
verhoogd en mitsdien
met: gebracht op:
de Gewone dienst .................. ƒ 50 000 000 ƒ 95 030 000
Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle Ministeriële Departementen, Autoriteiten, Colleges en Ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden. Gegeven ten Paleize Soestdijk, 24 December 1953. De Minister van Financiën, VAN DE KIEFT. JULIANA. Uitgegeven de twaalfde Januari 1954. De Minister van Justitie a.i., BEEL. Zie voor de behandeling in de Staten-Generaal: Bijl. Hand. II 52/53, 2923; Bijl. Hand. II 53/54, 2923; Hand. 1153/54, bladz. 112—159, 162—191, 194—235, 238—272, 274—288, 290—335, 338—359, 413—414; Bijl. Hand. I 53/54, 2923; Hand. I 53/54, bladz. 116.