HOOFDSTUK III
Ankers en kettingen
Artikel 11
Ankers 1. Elk ter beproeving aangeboden anker moet voorzien zijn van een goed leesbaar slagmerk en ingeslagen nummer, onderscheidenlijk aanduidend de naam van de fabrikant en het doorlopend fabrikatienummer.
2. Tevens moeten het gewicht van het anker (zonder stok) en dat van de eventueel bijbehorende stok (beide afzonderlijk gewogen) duidelijk op de schacht van het anker zijn ingeslagen.
3. Ankers van een gewicht, 70 kilogram niet te boven gaande, worden in de regel niet beproefd.
4. Nadat de voorgeschreven belastingproef met goed gevolg heeft plaats gehad,. wordt onder de in lid 2 genoemde merken door of ten overstaan van de met de keuring belaste ambtenaar het merkteken van de Scheepvaartinspectie ingeslagen.
5. Waar in deze bijlage van het gewicht van het anker wordt gesproken, rekent men het gewicht zonder stok.
Artikel 12
Beproeving ankers 1. Ankerdelen van gegoten staal zijn, wat de materiaalproeven betreft, onderworpen aan de proeven, welke door de Hoofdcommissie voor de Normalisatie in Nederland in de normaalbladen voor gietstalen voorwerpen zijn vastgesteld.
2. Bovendien moeten alle delen van gegoten staal onderworpen worden aan een valproef, welke zij zonder te breken, te scheuren of andere belangrijke beschadiging moeten kunnen doorstaan. Hierbij laat men zulk een gegoten stalen onderdeel (of indien het anker uit één stuk gegoten is, het gehele anker) vallen over een vrije valhoogte van 4,50 meter voor ankers lichter dan 750 kilogram, over een hoogte van 4 meter voor ankers van 750 tot 1500 kilogram en over een hoogte van 3 meter voor zwaardere ankers. Het voorwerp moet bij die val neerkomen op een zo zware ijzeren of stalen grondplaat, dat deze niet breekt of scheurt. De grondplaat moet door een massieve gemetselde of betonnen fundatie worden gesteund.
3. Een hamerproef moet op de in lid 2 bedoelde valproef volgen, waarbij alle delen van gegoten staal, vrij opgehangen, met een hamer van drie kilogram worden beklopt tot onderzoek naar niet zichtbare gebreken.
4. Indien uit een overgelegd certificaat blijkt, dat de in de vorige leden van dit artikel genoemde proeven ten aanzien van onderdelen van overigens niet onder toezicht van een erkend particulier onderzoekingsbureau geleverde ankers, reeds met goed gevolg ten overstaan