plaats, alsmede de kosten van plaatselijk vervoer ter standplaats, dat zonder onderbreking geschiedt met hetzelfde middel van vervoer als waarmede wordt gereisd.

3. Wegens kosten van reizen met een openbaar middel van vervoer wordt vergoed de verschuldigde en betaalde vracht voor het vervoer van:

a. de reiziger; b. de medegenomen reisbenodigdheden ingeval buiten de standplaats wordt overnacht; c. dienstbenodigdheden ingevolge algemene of bijzondere last medegenomen;

een en ander volgens door Onze Minister van Financiën, voor de burgerlijke landsdienaren, met uitzondering van het corps Rijkspolitie, in overeenstemming met Onze Minister van Binnenlandse Zaken, voor het corps Rijkspolitie in overeenstemming met Onze Minister van Justitie en voor de militairen in overeenstemming met Onze Minister van Oorlog, resp. Onze Minister van Marine te stellen regelen.

4. Wegens kosten van tijdens reizen met inachtneming van artikel 3 gebruikte taxi’s of gehuurde vervoermiddelen worden vergoed de verschuldigde en betaalde kosten.

5. Wegens kosten van reizen met een vervoermiddel, eigendom van de reiziger, wordt vergoeding verleend volgens door Onze Minister van Financiën in overeenstemming met Onze Minister van Verkeer en Waterstaat te stellen regelen.

6. Indien uit anderen hoofde van Overheidswege reeds in enigerlei vorm een vergoeding of tegemoetkoming wegens kosten van vervoer wordt genoten, mag wegens reiskosten slechts in rekening worden gebracht het bedrag, waarop ingevolge dit besluit aanspraak bestaat, verminderd met de bedoelde vergoeding of tegemoetkoming, berekend over het afgelegde traject.

7. Over algemeen geldende regelen inzake vergoedingen wegens reiskosten wordt overleg gepleegd met de centrale commissie voor georganiseerd overleg in ambtenarenzaken, bedoeld in artikel 105 van het Algemeen Rijksambtenarenreglement.

Artikel 6

1. Voor de toepassing van dit besluit worden burgerlijke landsdienaren, met uitzondering van de geestelijke verzorgers van zee- en landmacht, op basis van een indeling in hoger-, middelbaar- en lager personeel en vervolgens door een nadere indeling van het hoger personeel, ingedeeld in vier categorieën.

2. De in het eerste lid bedoelde landsdienaren worden naar de betrekking of het ambt, waartoe zij zijn aangesteld of waarin zij anders dan ingevolge aanstelling werkzaam zijn, in de in het eerste