4. De aan de arbeider over een kalenderkwartaal toekomende kinderbijslag komt ten laste van de bedrijfsvereniging, welke hem de kinderbijslaglijst voor dat kwartaal heeft uitgereikt, of in het geval, dat op grond van het bepaalde in de algemene maatregel van bestuur ingevolge artikel 23, vierde lid, geen kinderbijslaglijst door een bedrijfsvereniging is uitgereikt, ten laste van de bedrijfsvereniging, welke de kinderbijslaglijst aan de arbeider had moeten uitreiken, indien bij algemene maatregel van bestuur geen afwijkende voorziening zou zijn getroffen.

Artikel 30

1. De vaststelling, toekenning en uitbetaling van de kinderbijslagen geschieden door of vanwege de bedrijfsverenigingen.

2. De kosten van de krachtens deze wet uitgekeerde kinderbijslagen moeten in de administratie afzonderlijk worden verantwoord.

Artikel 31

1. Indien de arbeider geen redelijke medewerking verleent tot het verkrijgen van de inlichtingen, welke voor een juiste beoordeling van het recht op kinderbijslag nodig zijn, kan het betrokken uitvoeringsorgaan beslissen dat hem geen kinderbijslag wordt toegekend.

2. Ten aanzien van de uitkering van kinderbijslag aan de gehuwde vrouw vindt artikel 1637/ van het Burgerlijk Wetboek overeenkomstige toepassing.

3. Beslag op aan de arbeider toekomende kinderbijslag is alleen geldig, indien het beslag dient tot verhaal van onderhoud waartoe de arbeider volgens de wet is gehouden.

Hetzelfde geldt ten, aanzien van overdracht, in pandgeving of elke andere handeling waardoor de arbeider enig recht op de hem toekomende kinderbijslag aan een derde toekent.

4. Volmacht tot invordering van de kinderbijslag, onder welke vorm of welke benaming ook door de arbeider verleend, is steeds herroepelijk.

5. Elk beding, strijdig met het bepaalde in het derde en vierde lid, is nietig.

Artikel 32

De administratiekosten van de bedrijfsverenigingen komen ten laste van die bedrijfsverenigingen.

Artikel 33

1. Er bestaat een kinderbijslagvereveningsfonds, dat de hoedanigheid van rechtspersoon bezit.

2. Het bestuur van het fonds bestaat uit een door Onze Minister aan te wijzen voorzitter en zes andere leden, waarvan drie leden worden aangewezen door de organisaties van werkgevers, als bedoeld in artikel 35, zesde lid, van de Organisatiewet Sociale Verzekering, en drie leden door de organisaties van werknemers, als bedoeld in artikel 35, zesde lid, van genoemde wet.