3. Het dwangbevel wordt uitvoerbaar verklaard door de President van de rechtbank van het arrondissement binnen hetwelk de bedrijfsvereniging, welke het dwangbevel uitvaardigt, is gevestigd.

4. De betekening en de tenuitvoerlegging geschieden op de bij het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering ten aanzien van vonnissen en authentieke akten voorgeschreven wijze door de ambtenaren der directe belastingen, behoudens dat, met afwijking van het bepaalde in de artikelen 440, derde lid, en 450, tweede lid, van dat wetboek, bij inbeslagneming van roerende goederen, de daarmede belaste ambtenaar zich desverkiezende niet door getuigen of door slechts één getuige behoeft te doen bijstaan, en die ambtenaar bevoegd is om degene, tegen wie het beslag is gedaan, ook zonder diens bewilliging tot bewaarder aan te stellen.

5. Na de betekening kan uitsluitend worden betaald ten kantore der directe belastingen, waaraan de ambtenaar, houder van het dwangbevel, verbonden is, of, bij inbeslagneming, in handen van die ambtenaar.

6. De kosten van vervolging worden berekend volgens de bepalingen betreffende de kosten van vervolging terzake van de directe belastingen. Het recht van invordering bij dwangbevel strekt zich uit tot deze kosten.

7. De toerekening en afschrijving van de betalingen der schuldenaren geschieden in de volgende orde:

1°. op de kosten van vervolging, zo die verschuldigd zijn; 2°. op de kosten der in het eerste lid bedoelde aanmaning; 3°. op de te betalen premiën, bedoeld bij het vorige artikel.

8. De vordering van de bedrijfsvereniging wegens premie, waaronder begrepen worden de kosten der in het eerste lid bedoelde aanmaning en de kosten van vervolging, is bevoorrecht op al de roerende en onroerende goederen van de werkgever en heeft voorrang boven alle bevoorrechte schulden, met uitzondering van de grondbelasting, van hypotheek, van de gerechtskosten, bedoeld in artikel 1185, onder no. 1, en artikel 1195, onder no. 1, van het Burgerlijk Wetboek, en van de premiën, verschuldigd krachtens de Invaliditeitswet.

Artikel 29

1. De arbeider is, behoudens het bepaalde in het volgende lid, verzekerd bij de bedrijfsvereniging, waarbij de werkgever in wiens dienst hij is, is aangesloten.

2. Indien de werkgever bij meer dan een bedrijfsvereniging is aangesloten, is de arbeider verzekerd bij de bedrijfsvereniging, welke haar werking uitstrekt over het onderdeel van het bedrijfs- en beroepsleven, waartoe zijn werkzaamheden uitsluitend of in hoofdzaak behoren.

3. Bij algemene maatregel van bestuur wordt bepaald bij welke bedrijfsvereniging de arbeider, bedoeld in artikel 2, tweede lid, onder c, cl, e en ƒ, in artikel 3, onder b, alsmede in artikel 8 is verzekerd.