Van een nabijen toren druppelden eenige klokkenklanken... Daarna toeterde de veiligheidskreet van den wachter, met de akelige echo van joedelende jachthorens, klaroenend in oer-oude wouden.
Paul en Fanny schrikten uit hunne wulpsche omhelzing op. « Terug naar binnen, » besloot zij gebiedend, terwijl zij den afgezakten helm van haar lokken schikte, en hij parmantig met een handkammetje door zijn los-gewarreld haar streek...
Mama zocht Fanny reeds, vruchteloos. Toen zij haar dochter rood-wangig aan den arm van Paul in het salon binnenstappen zag, ging ze er met een sceptisch lachje op af...
a Waar heb jelui zoolang gezeten? » berispte ze ironisch-kijkend naar Paul, die een gelegenheidskuchje chumde.
a Een luchtje geschept! » pleidooide Fanny kranig en boud.
« Zoo, zoo, B orakelde mama nog, gewichtig beklemtoonend de lettergrepen. Paul, die bij de familie van Fanny vroeger nog al eens aan huis kwam, wist op behendige wijze het gesprek van kapittel te veranderen. Lang-vervlogen tijden werden hèropgerakeld.
« Ja, » overwoog de oude, eerbiedwaardige dame bedenkelijk, zich richtend tot Paul, « wat ben je groot geworden, jongen! Heugt het je nog, man, toen je een broekvent waart van vijf jaar, en je met Raf, dien grooten Newfoundlander met zijn mooien, bruinen pluimstaart, rakkerde in den tuin? Wat ’n pret w’r allen in hadden! Fanny was dan pas twee jaar. En zeggen dat je nou allebei reeds zoo groot bent. Jeeses! waar die tijd toch henen vliegt! b
Paul luisterde aandachtig. Hij wriebelde met de toppen van de vingers aan zijn zijige snor, en lonkte schuin-weg naar het aanminnelijke snuitje van Fanny. Hij redekavelde heel gezellig, onderhoudend en er straalde sympathie uit zijn openhartige jongensoogen. Bij Fanny’s mama maakte hij al dadelijk een goeden indruk en ze deed of ze er niets van merkte, wanneer Paul’s hand onwillekeurig natuurlijk die van Fanny raakte, of wanneer ze bij ’t drinken de champagneschalen wat langer tegen mekaar getikt hielden, dan wel eigenlijk noodig was om. de geijkte gezondheidsformule te volvoeren...
Laat vleugelde dien nacht de breede koetspoort open bij de Van Weddingen-Maes’, en schaterde vluchtig stemgekakel door de kille lucht... Een stoet van wachtende rijtuigen ratelde aan. Wat gesnok
28