Vlak voor hen pleinden de gazons open als gaaf-gerolde akkers. Evenwijdig-smalle grindpaadjes reepelden er omheen, netjes-onderhouden. In de donkere struiken hieven de ritselende blaarkens een zwatelend geklaag aan, telkens er een grepe wind in spartelen kwam. Héél de nachtelijk-kille hoflucht was doorkruid met sterke azalea-geu • ren, en muntrokig thymus.

Soms, wanneer het van achter de gloeiend-brons-omrande, gekartelde en uitgerafelde wolkenflarden schoof, keek vriendelijk het matte maangezicht op hen neer, en borduurde wit-satijnen figuren op het zoetekens-schuifelende loover en de parel-grijze gazons.

Ze voelden zich beiden zoo wellig te midden dier prille, nachtelijke schoonheid. Hun trage stappen helmden luidelijk door de alomme stilte. Bijwijlen gluurden ze omhoog, naar ’t matte wisselvallige kleurenspel der wolken, belangstellend en dan geleken ze in de ijle, wazige lichtpoeiering, een gebeeldhouwde nymfengroep, opduikelend uit fonteinbekkens, omringd door blauwe schemering van burggrafelijke kasteelparken. De gekke windbuien wapperden door hun losse haarlokken, die op-wuifden lijk geheschen wimpels, en flapperden in de plooien van Fanny’s zijden japonnetje. Wanneer de windvlagen zich zoo, dol en onbesuisd tegen haar lijf smeten, spande het lichte gewaad op de volle weelde van hare naaktheid en was als een pleister-witte pij, gemouleerd op de vorstelijke pracht van haar vormrijk-gebouwd vrouwenlijf.

Paul repte geen klinker meer. Een hysterische passie doorzinderde zijn borst en kriewelde door zijn ingewanden, en hij voelde ze langzaam heel zijn getergde lichaam verschroeien.

Van uit de fel-verlichte salons ruischten deinende dansmotieven, dof lijk het verre klankengegons van een orchestrion. Fannv zong binnensmonds eenige maten mede, argeloos, ’t Werd Paul zonderling te moede. Nog nooit had hij zich zóo innerlijk-gelukkig geweten. I Mocht het immer aldus blijven! » peinsde hij. Onwillekeurig knelde hij vaster den lieven meisjesarm, die om den zijne strengelde...

Ze waren nu een der gloriëtjes genaderd, die profielden op den maanhellen meinachtsvout, lijl? Indiaansche wigwams, pyramide-Vormig.

« Willen we wat rusten? » stelde hij voor, vingerwijzend