Alida bitsig, tegen haar gebuur, luide genoeg om door Fanny gehoord te worden.

« Een hoffelijke pronte cavalier! » bewierookte deze geërgerd, haar woorden door de tergende uitroepjes der wijsneuzige, rondspioneerende meisjes vlechtend, als een uitdaging. Maar ze repte geen sylbe over het vluchtig knipje dat Paul gegeven had in haar lieve, vrouwelijk-fijne hand, noch van de smachtend-hypnotiseerende blikken, welke hij laten fladderen had in haar donkere, levenslustige kijkers.

De conversatie verslapte. Door de zaal rumoerde gedempt het capophonische geroezemoes der vroolijke genoodigden. ’t Verwonderde de snaaksche nufjes hoe Fanny nu zoo ineens haar jolig gebabbel staakte en aan ’t mijmeren viel.

' « Kijk! B zei er een, « nou zit me die Fanny daar zoo stiekem-stil, als ’n communiekantje! b

«O! jees, scheelt er wat? b lokte toen Alida.

Fanny schokschouderde even, onverschillig, ’t Smeulende gesprek ontvlamde eventjes tot een vinnige woordschermutseling vol schampere ophitsing, die echter afgeleid werd door de komst van Johan, een fatterige saletjonker, in zwarten smoking, wit gedast, fijngehandschoend, en zijn met-pommade-bestreken, lijm-glimmig haar gekapt è-la-vierge.

« Wat ’n engelkens, b schaterde hij, ceremonieel-lachend, toen hij den meisjeszwerm genaderd was.

« Welk genoegen... wat een groep godinnen... nou te mooi om gefotographeerd te worden, b loog hij, handenreikend. Al gauw wikkelde hij zich met hen in een aanstellerige redekaveling, waarbij zijn onbeholpen armen theatraal gesticuleerden, als die van poppen in een marionnettenspel.

Fanny voelde een immense walg voor dat zanikend personage opboireien naar beur keel. Ze maakte gebruik van een oogenblik onoplettendheid der anderen, om sluipsgewijze de plaat te poetsen en ongemerkt weg te wippen. Ze verliet de drukke, fonkelende balzaal en liep de marm.cren gang door, die naar den tuin tunnelde en waar de koelte verkwikkend om haar wangen wabberen kwam. Aan de uithoeken der wandzuilen pronkten rilde oleanders en breed-bladerige palmen in glimmend koperen bekkens, met saterkoppen versierd.