EERSTE BLAD. ZAND IN DE OOGEN ?
Op 25 September 1906 deelden B. en "VV. aan den Baad mede, dat de maatschap „Westduinen" haar terreinen over het Ververschingskanaal, tusschen 's-Gravenhage en Loosduinen, de Beek en het Bijksdomein, groot 107£ hektaren, voor 1.363.797 gld. en 50 centen (zonder halfje) aan de Gemeente te koop had aangeboden. De voorwaarden daarbij waren: dat de Gemeente zou ,,hebben te eerbiedigen" het door „Westduinen" aan de maatschap „Houtrust" toegekende recht om tot 15 Februari 1908 „van een ongeveer 47 hektaren groot gedeelte der te koopen terreinen kosteloos zand te halen of te doen halen op de wijze zooals „Houtrust" zal goedvinden", mits niet lager afgravende dan de bestaande hooge weiden ten noorden van de Beek; dat de Gemeente de verplichting zou overnemen, door „Westduinen" tegenover „Houtrust" aangegaan, om vóór Augustus 1908 een 30 M. breede brug over het Ververschingskanaal te leggen en 25 M. van de Beek te overkluizen, en dat de Gemeente de helft der overdrachtskosten zou betalen (die later bleek te bedragen ruim ƒ29.000). Bovengenoemde brug, waarvan de breedte in Augustus werd teruggebracht op 20 M., kost — blijkens „Bijlage" n®. 1059 — f 145.000. Ongerekend de kosten der overkluizing, kwam de koop dus op f 1.538.000, d. i. op ƒ1.43 per M 2 . Alvorens het voorstel van B. en W., cm dit aanbod aan te nemen, in de Raadszitting van 8 October 1906 (blz. 427 e. v.) in behandeling kwam, bracht wethouder Bevers nog een — zooals we nu ondervinden —-belangrijke verandering in de voorwaarden. „Het is noodzakelijk gebleken, — zei de wethouder nl. — dat in dit voorstel ,,een wijziging worde aangebracht. In „sub 6 van 3" moet, in plaats van „tot ,,15 Februari 1908", gelezen worden ,, „tot 15 Februari 1909"." „In sub b van 3®" is sprake van het bovenvermelde recht tot zandhaling, waarvan wij de beteekenis zoo aanstonds zullen zien. Waarvan — zouden wij ook kunnen «eggen — de beteekenis thans gebleken is. • • Immers de heer ter Laan, die de bespreking opende en de koopsom overigens goed had nagerekend, stelde voorop: „De bepaling omtrent het weghalen „van zand laat ik daar, omdat die niet ,,zooveel beteekent", waarna hij verklaarde, in te stemmen met het gevoelen van B. en W., dat de Gemeente dien grond hebben moest, en zelfs nog veel méér, maar onteigening krachtens de Woningwet te verlangen, opdat de Gemeente niot overgeleverd zij aan speculanten. Wethouder Bevers — zinspelende op «Ie verwerping indertijd van zijn voorstel om „Zorgvliet" en den héélen Segbroekpolder
te koopen, toen voor aanmerkelijk lageren prijs dan nu door de tweede hand voor dit gedeelte van dien polder werd bedongen — antwoordde daarop, dat de koop juist noodig was om de Gemeente van de speculanten vrij te maken; dat de Gemeente voor den bedongen prijs „stellig niet bekocht" was, en dat er van onteigening z. i., krachtens art. 26 Woningwet, geen sprake zou kunnen zijn. Dezen strijd laten wij intusschen nu daar. De koop werd gesloten, met 36 tegen 3 stemmen. De Baad — in geheime zitting nader ingelicht bovendien —■ oordeelde dus den prijs van ƒ1.43 niet te hoog. En in elk geval: die koop is gesloten. Maar wij komen nu terug op de zandhaling . Nadat de heer ter Laan had gezegd, dat dit „niet zooveel beteekende", — waaruit n u is af te leiden dat het ook in geheime zitting niet nader was toegelicht, — zei de heer Bepelaer van Driel, een opmerking te willen maken. De mededeeling dat de tijd voor het afzanden met een jaar was verlengd deed hem vragen, hoe daardoor het Gemeentebelang kon worden bevorderd. „Men kan zeggen — voegde de heer Bepelaer daar bij — dat, hoe meer zand er wordt weggehaald, des te eerder een groot gedeelte van het terrein tot de gewenschte hoogte zal zijn afgegraven; maar men kan ook wenschen, het duin te behouden, ten-einde het stadsgedeelte dat daar zal verrijzen eenigermate golvend te maken". Wat antwoordde hierop wethouder Bevers ? Het volgende: „De heer Bepelaer van Driel vraagt, of het Gemeentebelang betrokken is bij de verlenging met één jaar van het recht van de maatschappij „Houtrust" om kosteloos zand te halen voor de afzanding. Mijn antwoord luidt bevestigend. Zeker, ik zou liever de geheele bepaling van het afzanden er buiten hebben gelaten, omdat het mg niet wensclielijk voorkomt om veil af te zanden, en omdat wij voor den aanleg van de Laakhavenwerken zelf veel grond (zand ?) zullen noodig hebben. Maar dit was een van de voorwaarden voor den aankoop; anders konden wij met de gegadigden niet tot een oplossing komen, en daarom hebben B. en W. ten-slotte toegegeven. De maatschappijen „Houtrust" en „AVestduinen" wilden de zekerheid hebben, dat zij voor de uitvoering van door haar in te dienen stratenplannen het noodige zand konden verkrijgen, en aanvankelijk was genoegen genomen met den termijn van 15 Februari 1908; doch daar die maatschappijen vreezen dat de Raad niet spoedig genoog haar stratenplannen zou goedkeuren, als wanneer hij het geheel in zijn macht zou hebben dat recht illusoir te maken, en B. en W. natuurlijk niet konden garandeeren dat die goedkeuring tijdig genoeg zou geschieden, is de termijn verlengd tot Februari 1909." 't Geval bleef er dus heel onschuldig uitzien. Op de zinspeling van den heer Bepelaer op 't behoud van de duinen — thans van zooveel beteekenis
blijkende — ging de wethouder heelemaal niet in; ging de heer Bepelaer ook niet door; en kwam de heer ter Laan in zijn repliek evenmin terug, 't Bleef een zaak van „niet zooveel beteekenis"; iets dat men, nu ja, liever niet zou hebben toegestaan, maar waar men toch niet veel gewicht aan hechtte. Laten we hierbij even opmerken, dat in het voorstel „Bijlage" n®. 906 het terrein was aangeduid als „op de hierbij behoorende teekening met een roode bies omgeven", maar dat die teekening (zooals, na een zeer korten tijd van afwijking, reeds lang weer gewoonte is geworden) niet aan de dagbladen was toegezonden, en alleen voor de leden in de Leeskamer had gelegen, zoodat de terreinkennis aan het publiek onthouden was en dus, buiten de Raadsleden, niemand wist dat die 47 van de 107 hektaren duinen zijn: de mooie duinen, die er nog liggen tusschen de zee en het vlakke terrein van „Houtrust". De eenigen, die dat, evenals B. en W. en hun ambtenaren, goed wisten, waren de leden van Fabricage. Immers een hunner, de heer Bodaan, zeide na 's wethouders antwoord aan den heer Bepelaer: „Voor het oorspronkelijk voorstel van „B. en W. zou ik, na rijp beraad, ge„stemd hebben; maar ik kan niet toestemmen in de verlenging van den ter„mijn van het zandhalen met een jaar." Hadde de heer Bodaan toen maar gezegd, waar 't op aankwam: dat men voor „Houtrust" het recht wilde om 47 hektaren prachtig duin tot vlak terrein af te graven of. . . zich dit recht later voor f 150.000 te laten afkoopen! Helaas, ook de heer Bodaan deed daar 't zwijgen toe, — de andere Baadsleden dus stijvend in de meening des heeren ter Laan, dat dat zandrecht „niet zooveel beteekende" ; — want hij verzette zich alleen omdat „die navordering van de eigenaren, ..nadat reeds overeenstemming was ver,,kregen, niet te pas kwam". Immers waartoe kon nu wethouder Bevers zich in zijn repliek bepalen ? Zonder over het duin karakter van het terrein te spreken, en zonder een prijs te noemen, zei hij enkel het volgende: „Toen B. en W. het over den prij3 en do voorwaarden van verkoop met partijen eens waren, hebben zij zeker niet gedacht, dat dit ten genoegen zou zij ri van den geheelen Baad; maar daaruit volgt allerminst dat zij moesten meenen, dat de gestelde voorwaarden absoluut onaannemelijk zouden worden geacht, ook met betrekking tot de laatste wijziging, namelijk om het recht van afzanden nog met een jaar te verlengen. „Dat recht van afzanderij ontleent zijn oorsprong hieraan, dat het zand noodig is voor de bouwplannen van „Houtrust", wier bezit onmiddellijk grenst aan de gronden door de Gemeente aan te koopen. Die maatschappij heeft zich tegenover de maatschappij „Westduinen" het recht voorbehouden om tot 15 Februari 1908 het voor haar benoodigde zand te halen uit de gronden, aan de maatschappij „Westduinen" toebehoorende. Nu
komt de maatschappij „Houtrust" bij B. en W. en zegt: alles goed en wel, maar onderstel dat de Baad nu bezwaar maakt om de bouwplannen, die zullen worden ingediend, te behandelen en beslist, dat eerst het uitbreidingsplan moet worden tot-stand-gebracht, en dat die vaststelling zoo laat tot-stand-komt, en derhalve ook de goedkeuring van de betrekkelijke bouwplannen, dat het ons onmogelijk wordt, gebruik te maken van ons recht om tot 15 Februari 1908 zand te mogen halen, dan zou op die wijze dat geheele recht voor ons illusoir kunnen worden gemaakt. Dat was een argument, waarvoor B. en W. veel gevoelden, en daarom hebben zij toegestemd in de verlenging van den termijn met een jaar. Principieel maakt het geen onderscheid in deze zaak. Waar de leden willen medegaan met den koopprijs van ƒ1.27 en met de vérdere voorwaarden, voor den verkoop gesteld, daar zullen zij toch zeker geen bezwaar kunnen hebben om dat recht van afzanden nog met een jaar te verlengen." Zooals men ziet: ook nu weer uiterst onschuldig. Wie zou er nu bezwaar hebben, mee te gaan met verlenging van dat afzandrecht — immers ook volgens den heer ter Laan „niet van zooveel beteekenis" — „met nog een jaar"? En wel bleef de heer Bodaan — altijd nog zonder de juiste toelichting, waardoor men 't belang der zaak zou hebben ingezien — op zijn stuk staan en stelde hij voor, het jaar verlenging te schrappen. Maar de Baad verwierp dit, met 27 tegen 12 stemmen 0), en keurde daarna het voorstel, met het aldus gewijzigde „sub b", met 36 tegen 3 stemmen (van de heeren Bodaan, ter Laan en van der Kemp) goed. 't Scherm valt na dit 1* bedrijf met voorspel. Het 2" bedrijf speelt een jaar later. Nu Nu schrijven B. en W. (Bijlage n°. 1085, van 5 November): „Het blijkt thans, dat, wanneer ,,Hout„rust" van haar bevoegdheid tot zand,,haling zou tgebruik maken, zulks tot „zeer ongewenschte gevolgen zau leiden." Nu deelen B. en W. mede, wat zij in September 1906 verzwegen: dat het terrein, waaraan het zand „ontleend" zou worden, „de hooge duinen uitmaakt, die „zich over de geheele lengte der Ge,,meente-eigendommen aan de zeezijde „uitstrekken." Nu deelen zij mede, dat weggraven van die duinen de daarachter gelegen beplantingen „met geheelen ondergang" zou bedreigen, — wat iedere Hagenaar weet, die de duin-afgraverij van den lateren tijd heeft meegemaakt en in het Stadhóuderskwartier bv. kan voelen, wat gevolg het „ontleenen" van zand aan ( ) Tegen stemden de heeren Sillevis, v. Pijlen, Smit, v. d. Toorn, I-isnirn, Edersheim, Moulou, Snouek Hureronje, Bevers, v. d. Hoorn, v. Pallandt, Siinons, Dolk, v. Kaalte, v. d. Burgh, Hoogcnraad, J. C. Jansen, v. Berckel, W. J. v. Sandick, v. Liefland, do Wij3, v. Zuijlen van Nljevolt, R. A. v. Sandick, l.oelf, v. d. Roovaard, Repftlaer van Driel en Bik. Vóór stemden de heeren Borski, ter Laan, Bodaan, v. Santen, de Wilde, v. d. Kemp, v. Malsen, de Bas, v. Gils, Schroot, Va8 Dias en Bourdrez.
duinen voor den achterliggenden grond heeft. Nu deelen zij mede, dat de „boschjea van Poot" er door zouden „te niet gaan" en dat dit zou zijn „ten nadeele van de volksgezondheid''. Nu zeggen zij, dat 't in het algemeen belang is, „meerbedoelde hooge duinen" (waarover verleden jaar met geen woord gesproken werd en die toen eenvoudig een „47 hektaren groot gedeelte" van het terrein heetten) te behouden. Nu vonden zij „Houtrust" bereid, van haar zandhaalrecht afstand te doen tegen „een vergoeding" van f 150.000. En — wat aan de zaak een nog ernstiger karakter geeft — nu wordt ons verteld, dat „dit cijfer berust op een bij de onderhandelingen omtrent den aankoop der gronden (in 1906) met de verkoopster getroffen regeling", waarbij aan de Gemeente het recht werd verleend om, indien zij zulks zou wenschen, de afgraving voor f 150.000 af te koopen ! Een regeling, waarvan in 1906 met geen enkel woord melding werd gemaakt. Blijkbaar óók niet in geheime zitting, daar anders de heer ter Laan op 8 October 1906 zeker niet zou hebben gezegd, dat die zandbepaling „niet zooveel beteekende". V Wat er nu met het voorstel zal hebben te geschieden, zouden wij niet gaarne moeten beslissen. Het zandafgraven moet worden voorkomen; en het zal dus wel afgekocht dienen te worden tegen den prijs, dien de houdster van het recht er voor bedongen heeft. Want al zou 't waarschijnlijk niet moeilijk vallen, de goedkeuring van het stratenplan van „Houtrust" tot na 15 Februari 1909 uit te stellen, — zal dit misschien zelfs wel onvermijdelijk zijn, daar 't er niet naar uitziet dat we vóór dien tijd het Uitbreidingsplan zullen hebben vastgesteld, — daarmee zijn de duinen niet in veiligheid. „Houtrust" mag het zand halen of doen halen op de w ijze als zij zal goedvinden; niet enkel voor eigen gebruik; en zij zou dus, uit weerwraak, het millioen ltub. meters duinzand aan anderen kunnen verkoopen en doen weghalen. . * Evenmin zou het middel baten, dat werd aangegeven, om heel ■ den grond van „Houtrust" te koopen of te onteigenen. Op zichzelven kan dat goed zijn, — als redmiddel van de duinen zou 't niet baten; want de maatschappij „Houtrust" blijft, al koopen wij haar al haar grond af; en haar zandrecht blijft eveneens bestaan, want dit is niet aan haar grond verbonden, 't Is een recht, dat nu eenmaal f 150.000 waard is, en waarvan „Houtrust" dus — op de eene of andere wijze — anderhalve ton maken zal. Zelfs al zou de Staat of Delfland het afgraven kunnen verbieden, waarvoor de Gemeente dan wel in vrijwaring zou worden gedaagd. Wij vreezen daarom, dat de Baad, hoe noode ook, zich alweer zal moeten onderwerpen aan wat die bouwgrondmaatschappij verleden jaar wist te verkrijgen,
en de f 1400 per hektare zal hebben bij te passen, wat den grondprijs van f 1.43 op f 1.57 brengen zal. Maar is 't iets dat tegenstaat, op deze manier die anderhalve ton aan de bouwgrondspeculanten te moeten uitkeeren, — daarmee is de zaak nog niet afgedaan. Er blijft dan nog over, af te rekenen met de autoriteiten, die op de bovenvermelde wijze den Raad in deze zaak hebben gelokt, en die zich daarvan niet zullen kunnen afmaken of vrijpleiten door te zeggen: dan hadden de Raadsleden verleden jaar maar beter uit hun oogen moeten zien. Wij hebben hier— 't is onaangenaam, het te moeten zeggen, maar 't is niet anders te kwalificeeren — weer te doen met een van die al zoo vaak afgekeurde onvolledigheden in 't toelichten van de voorstellen van Publ. Werken; met een bedenkelijke onoprechtheid; met een zaak, die (tenzij de Raad in geheime Kitting destijds beter werd ingelicht.) een allerbcdeukelijkst ontwijken van 's Raads bevoegdheden is. Hoe men 't met „Iloutrust" vinden moge, met B. en W. blijft dus deze rekening openstaan, die eveneens moet gekwiteerd worden en waarbij, voorzien wij, nu op afdoende wijze afkeuring zal moeten worden uitgesproken over de onderhandscbe afspraken met bouwgrondouden >emers. * -* * Wanneer dat geschieden zal? B. eu W. hebben een vreemde keus gedaan. Terwijl zij het voorstel tot 't aangaan van de nadere overeenkomst met Houtrust," nog lieten rusten, hebben zij tegen Maandag iiun voordracht op de agenda gezet, om te besluiten tot den bouw van liet tweede Ziekenhuis op het betrokken terrein. Deze voordracht is echter — ook naar 't oordeel van B. en W. — onaannemelijk, indien niet vooraf de duinafgraving is afgekocht. Over dit laatste terloops te doen beslissen, opdat men dan daarna zal kunnen zeggen: nu moet men, -ter wille van dat Ziekenhuis, de regeling met ,,Houtrust" ook wel goedkeuren, — dat is onaannemelijk. Dat kan de bedoeling niet zijn. Maar waarom is dan deze onmogelijke volgorde gekozen?' Wij vertrouwen dat .de Raad daarin in elk geval niet zal méégaan en zijn beslissing over het Ziekenhuis zal plaatsen n a de afdoening van de zandkwestie.