'er bevestiging onzer gister medegedeelde Pe,.('orrespondentie plaatsen wij heden den vol\a\. a even eens gister bij ons ingekomen Atjeh- K.otta Radja, 13 April 1883. Mijnheer de Redacteur. l zaken nemen hier zulk een ernstig verloop, dat 3ij gedrongen voel u hiernevens ter publicatie aan jedeu het volgend
Collectie
Permanente URL
- Gebruiksvoorwaarden
-
Geen auteursrecht. Er rusten geen rechten meer op dit object.
- Krantentitel
- Bataviaasch handelsblad
- Datum
- 24-04-1883
- Editie
- Dag
- Uitgever
- W. Bruining
- Plaats van uitgave
- Batavia
- PPN
- 044594976
- Verschijningsperiode
- 1858-1895
- Periode gedigitaliseerd
- 1858-1895
- Verspreidingsgebied
- Nederlands-Indië / Indonesië
- Herkomst
- KB 1640 C 1
- Nummer
- 95
- Jaargang
- 26
- Toegevoegd in Delpher
- 20-11-2013
Er is helaas een probleem met het ophalen van de afbeelding.
Dit kan twee oorzaken hebben:
Probeer het later opnieuw.
De VREDE IN ATJEH.
UITTREKSEL Dagboek van een niet-Militair te Atjeh.
k—dag, 9 April 1883. Twee compagnieën van Toeng•en een van Lambaroe komen hier aan, eerstens acht te helpen doen in den kraton, te Oleh-Leh tracht te versterken en voorts met een 80 man in ier kampongs bij laatstgemelde plaats in hinderlaag g_B liggen om den volgenden nacht den spoortrein hier naar Oleh-Leh vrij te houden voor de spoedig (3 deu vijand uittrekkende troepen. \ moeten namelijk morgen, den lOden ongeveer te V des nachts, ruim 800 man troepen uittrekken, be:ïiis iis de noodige artillerie en dwangarbeiders, benevens aiidoes en de doctor met zijn ambulance. Gelooft dus idat dit slechts een gewone militaire parade of een êlzame wandeling is, hoewel men den lieden buiten eh algemeen zoekt diets te maken, dat onze troepen ii in het vredesland slechts de zegeningen van a \rede genieten. Het doel van den tocht is im- B Kroeng Raba, achter Boekit Seboen, in of liever >:e: het westelijk gebergte. Den avond te voren ds werden voor dien tocht alle beschikbare wagens lOleh-leh aangevoerd, terwijl Zr. Ma. Koningin Emma ii tijdig de order had ontvangen om den volgenden Ken Kroeng Raba van de zeezijde te beschieten en : deu vijand in deu waan te brengen, dat men van »i kant een aanval zou beproeven. Heden avond na het diner, vernam ik van officieren : Lambaroe, dat kapitein R. als zieke in het hospitaal opirenomen. De arme kerel werd na een tocht van aar, des nachts te twee uur voor zijn schrijftafel, waar ■ genoodzaakt was zijn rapporten af te maken, door •j soort flauwte of zenuwaandoening overvallen, die nog Nog vernam ik, dat laatstleden Zondag den 8 dezer : manschappen van den post Glé Kambing de kampong aereg hadden veroverd en verbrand, maar dat wij bij Ee kastijding en op der terugtocht weder niet niiiisr dan 12 gewonden bekwamen, en eindelijk, dat i de vorige week twee dwangarbeiders van Toengoep naar den vijand overliepen. Dat deserteeren komt i den laatsten tijd weer meer herhaaldelijk voor. Zoo ::; nog geen twee maanden geleden twee pradjoerits, it de keurbende van Pruijs v. d. Hoeven naar hun rigenooten overgeloopen, medenemende drie geweeren c niet minder dan 150 patronen, juist genoeg om, in e handen van den zich steeds in het schieten meeren leer oefenenden Atjeher, in den naam des vredes, 150 «(laatjes neder te leggen. Die desertie is even slim tedegd als uitgevoerd; de twee voortvluchtigen waren iet nog een makker op wacht, maar zij zonden dien icheuse troisième weg om een of andere benoodigdheid igaan halen. De man liet zijn geweer en gevulde •'roontasch achter en, toen hij terug kwam, waren zooi zijne makkers als hunne en zijne wapenen verdwebinsdag, 10 April. De geheele voorgaande nacht •M zeer onrustig; reeds te 2 uur kwam er leven in de ■ouwerij en waren al manschappen in de weer. Een half uur daarna klonken reeds bieren daar tronie-signalen en werden overal orders gegeven. Op dat -r kwam er een locomotief van Oleh-leh, zoowel om ■i te vergewissen, dat de weg uiet versperd of opgeven was, als om den eersten trein af te halen. Te kwart over drie vertrok reeds de eerste trein met 'iaten; hij bestond uit 30 wagens, namelijk 17 gewone '■' 13 opene of zoogenaamde zandwagens, maar allen ad volgepropt. Het sein tot vertrek werd door de ïomotief gegeven en het zachte hoera! der militairen— - luidruchtigheid was verboden — maakte op mij in ,f stilte van den nacht den indruk als een zwanenzang van ï:e dapperen. Toch moet ik eerlijk wezen en verkla'i. dat die hoerah-roep mij voor een oogenblik doorie en ik iets voelde van dat heldhaftig verheven ' oorlogzuchtig gevoel, dat den waren krijgsman be■•■'• die gereed staat ten strijde te trekken! Ja, waar-1 in het oprukken, in het vertrek van den militair öttilt poëzy, schoon het voor sommigen — hier misschien w velen — uitloopt op lijden en dood ! De wagens met *8r levende vracht snorden mij rakelings voorbij. Welk ?3 machtigen indruk, al die lieden ten oorlog te zien snel■*> om misschien reeds na eenige uren zich te verliezen in ,!- Kruitdamp en het slaggewoel; het kwam mij voor " '* mij in een gevangenis bevond en ik had op dat -jeiiblik een gevoel in mij hoedanig een jachthond 1 bezielen, die men aan een ketting terughoudt. ie half vijf in den morgen vertrok de tweede trein, baande uit 10 wagens met soldaten, kettinggangers de noodige goederen en eetwaren, voor het geval de expeditie eenige dagen zou duren. Nauwelijks •:°!» de morgen zijn verkwikkende koelte te verliezen, ■ reeds dreunden in 't westen de gevallen schoten: eerst a
Dien geheeleu morgen kon men aanhoudend het vuren hooren; salvo's, kanonschoten en granaatvuur. Het scheen ecu zeer geanimeerde strijd te wezen, doch volgens de mannen van het vak toch niet moeielijk voor de onzen, hetwelk volgens hen viel op te maken uit het snel en zich geregeld opvolgen der salvo's en schoten. Eu dit was goed gezien en het bevestigde zich bij den terugkeer van 't legertje. 's Avonds half zeven komt de eerste trein hier, waarin ook de gewonden zijn, in kampong Gedah aan. Bij het licht der straatlantaarns werden 25 tandoes gelost, meest allen sterk door bloed gekleurd; hier verneemt men een pijnlijk steunen, daar ecu zacht gekerm, ginds een ruw gerochel, terwijl in de nabijheid van eenigen ons de aangrijpende stilte treft. Een en twintig dier tandoes waren ieder met een gewonde bevracht; vier bevatten ieder een doode, terwijl in een de kapitein Bisschof was gelegd, welke officier bij de bestorming van een benting door een zonnesteek was getroffen. Ik begaf mij om de geheele oorlogsmisère in het vredige Atjeh in al zijne uitgestrektheid te zien, naar het hospitaal en kwam daar aan nog voor de laatste tandoe zijn meestal afzichtelijke vracht had uitgeleverd en de gewondeu nog uiet eens allen op een bed gelegd waren. Ik verzeker u, die aanblik was niet geschikt voor vrouwen- of meisjesharten. 't'Waren meest allen zwaar gewonden; éen van hen, ecu Europeaan, riep kermende, neen verzocht smeekend om toch zoo spoedig mogelijk op een bed gelegd te worden om stil te kunnen liggen en. . . .ongehinderd te kunnen sterven. Een niet zeer ernstig gewond sergeant verklaarde mij, dat, toen hij eindelijk uit de zacht schommelende tandoe op een bed kwam, hij een gevoel had alsof hij den hemel binnen trad. En 'reen wonder. Laten we ons voorstellen zwaar gewonden — allemaal door kogelwonden; geen enkele klewanghouw heb ik gezien — die uren en uren lang in ecu tandoe eu ten slotte ruim 20 minuten in een spoorwagen moeten verblijven. De folteringen der hel kunnen niet erger wezen, dunkt mij. Onder de gewonden waren S Europeanen, waaronder zich ook de boven bedoelde sergeant bevond. Die man werd het eerst gewond; hij kreeg een schot door het dikste van het been, daar waar de ruggegraat eindigt en een andere naam krijgt. De wond was echter niet gevaarlijk. De overige ongelukkigen waren Ambonezen en andere inlanders. Nog stip ik even aan, dat er 15 man bij den aanval op de benting, de overige op den terugtocht zijn gewond. Woensdag, 11 April. Juist had ik gister nacht de pen nedergelegd, toen ik het kanon weder over de westelijke bergen, achter Boekit Seboen hoorde spelen. Het kwam mij voor, dat het vuur dreunde over het tooneel van den laatsten strijd en dat het moest wezen van de Koningin Emma. Ik begaf mij echter ter rust, daar ik meende niet vrij van koorts te wezen; voorwaar geen wonder in dit land van poelen en moerassen, waar die sluipende ziekte zoo onbeheerd haar scepter zwaait en een overvioedigen voorraad vindt onder onze officieren en manschappen op alle posten, vermoeid als ze worden door lange marschen te midden der grootste zonnehitte, langs gladde galengans en in drassige sawah-velden. Ik moet nog even terug komen op mijn laatst hospitaalbezoek en den lezer een onzer manschappen voorstellen onder de gewonden, zooais men er in het leger meer vindt. De soldaat v. d. S., zoon van een Hollandsch instituteur, een jonginensch, die, na een wel wat stormachtig leven, het heillooze voornemen opvatte onder het Indische soldatenpak in het land der zon en der kleuren te gaan zoeken hetgeen hij in het vaderland misschien niet langer kon behouden: een positie. De arme was bij de laatste affaire zeer zwaar aan het been gewond en er zou misschien nog wel hoop op zijn herstel wezen, ware het niet, dat beide, zoowel zijn bloed als zijn lichaam, waren bedorven, lieden heeft de doctor hem aangezegd, dat zijn been zal afgezet moeten worden, als eenige kans op het behoud van ziju leven Maar. .. . (iod zij dien man bij die amputatie genadig ! Doch genoeg daarvan; ik heb reeds te lang verwijld te midden van al die kribben met de verpersoonlijkte menschelijke ellende; laat mij terugkeeren tot de bedrijvers daarvan, grootendeels de Atjehers. Njaq Hassan, die aan een geheel anderen kant dan Kroeng Raba woont, kwam te laat om de benting te helpen, maar, ooiijk als de meeste Atjehers, bestookte hij de onzen op den terugtocht. Een kampong vuurde intusschen ook heftig mee, terwijl bij 't aanrukken onzer troepen de Atjehers zich van vaandels bedienden als seinen en die plaatsten op de toppeu der boomen. Zoo ging 't ook bijt aftrekken, toen men de pas veroverde benting, na verbranding van het kampement daarin, weer aan haar lot, neen helaas! aan onze vijanden moest overlaten. Om in die veroverde bentings te blijven, ontbreken ons de manschappen ; 't schijnt hier dan ook geen bemachtigen, maar eenvoudig een spelletje, zij "tdan ook een bloedig spelletje, te zijn. ... en dat alles door gebrek aan troepen! Zoo kan die rampzalige Atjeh-oorlog nog wel een eeuw duren. Het is inderdaad waar, dat de Atjehers wassen en wij minder worden. Of is het soms geen feit, dat zij, de Atjehers, bij geen enkele gelegenheid verzuimen de doorslaandstc blijken te geven van steeds voortschrijdende geoefendheid? Is het soms geen feit, dat zij nu aireede met hun geweren en met de onze, op een afstand van 1000 passen flink schieten en raken? Bovendien hebben zij al de afstanden van heuvelen, ravijnen en sawahs gemeten, weten zij reeds zelven hunne geweren te herstellen, kruid te maken, enz. Vraag het dan ook onzen dapperen te Atjeh, officieren zoowel als manschappen, en ieder onbevooroordeelde zal u zeggen, dat, indien het tegenwoordig tusschen ons en den Atjeher man tegen man moest gaan, de vreesselijke klewang over den toch ook niet te verachten sabel de overhand zou hebben. Een enkel staaltje nog van de wijze, waarop de Atjeher de door Pruijs van der Hoeven bevestigd gewaanden vrede opneemt en tevens van 's vyands aangroeiende discipline, en zijne steeds toenemende aaneensluiting. Hij
't laatste aftrekken ouzer troepen kou meu duidelijk in de meeste kampongs kruisseinen hooren, gegeven door de inlandsehe trommels of tong-tongs. Zoodra die brommende toon over velden en sawahs klonk, volgden er ook onmiddelijk zeer gelijke, hevige salvo's en van verschillende kanten vlogen de kogels sissend en fluitend den onzen om de ooren. Onze doctor, een Duitacher, die in dezelfde betrekking in het Duitsche leger in 1866 den oorlog tegen Oostenrijk en in 1870 tegen Frankrijk heeft bijgewoond, vond het vuur der Atjehnezen volstrekt niet nauwer dan dat van gene en verklaarde mij met de hand op het hart, dat hij nimmer bad kunnen vermoeden, dat die ruwe berg- en boschbewoners van Sumatra's noordelijksten uithoek, het in de krijgskunst en het schieten zoo ver hadden gebracht en hun verzet zich door zoo veel moed en stoutheid zou kenmerken. Dat kogelsissen was dan ook in den aanvang voor onzen Esculaap wel etwas unheimisch, doch spoedig werd de man er weder aan gewend, vooral toen de onaangename, doch zeer logische gedachte in zijn brein de overhand kreeg, dat hij nergens voor die verfüchte Atjeli-projectilen veilig was, en dat bij elke lichaams houding de trefkans ook voor hem stond als 2: 1. 't Was toch even erg als in een Europeeschen oorlog. Kn die uitspraak klemt te meer als men rekent, dat van de 800 man —de kettinggangers verloren niemand— 25 man sneuvelden of gewond werden in zeer weinig tijd. Dit is dus een de 32 of op een leger van 200.000 man het belangrijk getal van 6250 manschappen. En dat gaat hier te Atjeh maar zoo geheel onopgemerkt, zoo tusschen neus en lippen, zooais de boeren in 't Geldersche zeggen, hoewel men een dergelijk verlies op een Europeesch oorlogsveld zeer veel vindt, en dat in een paar uren tijd, want onze gewonden waren werkelijk zoo spoedig buiten gevecht gesteld. 12 April. Er is heden bericht ontvangen, dat de Atjehers bij de laatste affaire 34 dooden en 51 gewonden hebben bekomen. Maar kan men die cijfers vertrouwen, hoewel zij ofticieële heeten? want juist daarin, in dat officieële dunkt mij, licht de kiem van hun mindere vertrouwbaarheid. lieden middag te 4 uur trokken de compagnieën van Toengkoep en Lambaroe weder naar hunne respectivelijke standplaatsen terug. Beide zonen mijnet kokkin hebben aan den strijd deelgenomen, de een als inlandsch fourier, de andere als korporaal; de oude heeft wel een beetje veel en lang geschreid gisteren, maar 's avonds verkeerde haar droefheid weder in blijdschap, toen het bleek, dat hare beide telgen er goed waren afgekomen en aan "t bruine moederhart terugkeerden. "s Avonds ben ik nog naar 't hospitaal geweest, waar ik ook onder de gewonden den kapitein D. vond, voor een veertien dagen bij Toengkoep in het dikst vau zijn been door een kogel gewond, bij welke gelegenheid wij 5 dooden en 11 gekweststen kregen. Doch zoon luttel getal maakt hier niet veel opschudding en verwekt weinig opspraak. Indien 't onverhoopt minder is, duurt het zelfs een geruime poos, eer men er hier — behalve natuurlijk de kolonel-commandant—kennis van krijirt. Van dergelijke gevallen komen hier inmers elke woei. eenige voor en zij blijven zich steeds als hooge uitzondering nimmer tot een enkele bepalen, 't Is inderdaad een voortdurende jachtpartij tusschen Europeanen en Atjehnezen. In ons vaderland alleen schiet men hazen, konijnen en veldhoenders; hier in Atjeh echter uitsluitend menschen. Andere jachten, die op wezenlijk wildbraad, vroeger veel gehouden, durven onze officieren werkelijk niet meer doen, want ieder boscli en iedere sawah is te onveilig geworden om met een, twee, drie of zelfs met tien of twintig man uit te gaan. Voor zijn genoegen moet men dan ook op Atjeh, in weerwil van het Hollandsche zoogenaamde Sultansbestuur, maar niet ver van huis gaan, want als de Atjehers dit merken, dan leggen zij allicht een hinderlaag. En te voet! O het is zoo moeielijk te vluchten, want de Atjeher is zoo vlug ter been; daarbij sterk en onvermoeid. Om die vlugheid ook in het loopen te bevorderen, geloof ik, dat zelfs de vrouwen pantalons met nauwe pijpen dragen ; een kleederdracht, die haar al zeer weinig onderscheidt van hare mannen en meesters. 12 April. In 't hospitaal is heden een der gewonden — schot in denhals — gestorven. De man was gevallen, zoo als de militairen dat noemen: op het veld van eer; hij, de krijger met vredessoldij, in een land, dat heet gepacificeerd te zijn, maar waar ook hij, even als zoo vele honderden en duizenden zijner kameraden, onder het zoet gefluit van vredeprekers ter slachtbank werd gevoerd, ten minste als een der duizende mikpunten den vijand werd overgesteld --- was slechts e-m eenvoudig soldaat. Toch scheen het mij toe, dat over de door kramp bij den doodstrijd vertrokken lippen wel iets anders zal zijn gerold dan een zegening van ons zoo vredig-vaderlijk Atjeh-beleid. Men kan het niet weten, in die laatste uren, zegt men, is de geest zoo helder. 13 April. Heden nacht of in den morgen zijn te Panteh Karang en nog op een anderen post weer eenige dooden en gekwetsten gevallen. En zoo gaat het maar gedurig, dag in dag uit. ,\an Njaq Hassan is een brief bij den gouverneur ingekomen, behelzende de betuiging in den naam van Allah en nabi Mahomed, zijn profeet, dat hij, Njaq, het leelijk vond, dat wij hem bij onzen aanval op Kroeng Raba niet gewaarschuwd hebben. In spijt daarover kondigde hij aan weldra Oleh-Leh en den Kraton te zullen aanvallen. Of hij het doen zal, durven zal? Lieve God! Liever daagt hij de onzen uit hem hier of daar aan te vallen en als men komt, dan vindt men hem er ook. 't Is een bekwaam, stout en uitdagend tegenstander, die Njaq; een Aziaat met geuzenbloed in de aderen, besloten ten bloede toe te strijden tegen hetgeen hij verdrukking noemt; die, reeds herhaaldelijk gewond, nog steeds van jeugdige kracht is en zijn vaderland zijne 20 jaren ten offer brengt. De andere vijandige toekoes —di Tiroe en Oemar, de laatste tevens priester — durven wellicht minder dan hij zich te wagen aan ons vuur en van daar gewis zijn grooten invloed op den oorlog.
Hassan daarentegen gaat, zelfs in dekritieksteoogenblikken, soms met een revolver gewapend, achter zijne troepen staan en dreigt iedereen neer te schieten, die het zou durven wagen te vluchten, terwijl hij op andere tijden weder vooraan of wel te midden zijner mannen is, dezen aanvurende en //encourageerende." 't Is op grond van die krijgmansdeugden, dat zelfs onze beproefde officieren, zoowel als soldaten, voor hem een woord van lof over hebben en hem noemen een //dapperen jongen held." Eene kenmerkende eigenaardigheid van hem is, dat hij alleen de wapens wil neerleggen, indien men hem zijn vroeger gebied — de XXVI moekims — teruggeeft, benevens nog een maandgeld van ƒ 5000. Misschien moeten wij wel die vernederende vredes-voorwaarden aannemen , tenzij ja tenzij men er te Batavia anders over denkt en die vredesvoorwaardeu ratificeert met de bajonnetten, aangevoerd door een Kareltje van der Heijden. Daar moet het heen; deze moet aau het reeds te lang gespeelde Atjeh-drama een spoedig, zij het dan ook zooais bij alle drama's, een bloedig einde maken. Zooais ge ziet, Meneer de Redacteur, is Groot-Atjeh iv vollen oorlog, hoewel onder de burgerlijke wet en do kruideniers bezuiniging. Trekt Hassan partij van ons te kort aan troepen, dan mag (iod weten waar 't heen moet. Naar men beweert worden er troepen van Java aangevraagd. Zijn er daar echter voldoende en zal 't civiel beleid eindelijk aan de militaire eiscben toegeven, hoewel het hierdoor zich zelf zal veroordeelen? Ik vrees, dat 't laatste zoo zwaar zal wegen, dat ook de Indische geschiedenis het deliberante Senatu, perit Saguntum te boekstaven zal hebben. Eerlijk gezegd, schaamt men zich Hollander te zijn, als men getuige is van 't lot, dat ons leger in Atjeh sedert het vertrek van Generaal van der Heijden beschoren is geweest. Geloof mij....
De Mail.
Rotterdam, 22 Maart. Wij ontvingen gisteren de mail uit Ned. Oost-Indië, dd. 14 Februari. — De vice-admiraal jhr. F. De Caseiubroot geeft iv het Dagblad kennis, dat hij zich in Juni aanstaande niet herkiesbaar stelt voor het lidmaatschap van de Tweede Kamer. — Blijkens mededeeling van Zr. Ms. gezant te Parijs heeft aldaar 20 Mei tusschen onderscheidene Staten, waaronder ook Nederland, de onderteekening plaats gehad van eene internationale overeenkomst tot bescherming van den industrieelen eigendom. DELFT. De gemeenteraad heeft aan B. en \V. een onbepaald krediet verleend, in verband met de herdenking van den 300 sten geboortedag van Hugo Do Groot, welke op 10 April a. s. hier zal plaats hebben door eene plechtige handeling iv de Nieuwe Kerk. —De kapitein lste kl. bij het korp* mariniers I. S. C. A. Courier dit Dubekart, uit Oost-Indië in Nederland teruggekeerd, is ter beschikking gesteld van den kommandant van genoemd korps. — De luit. ter zee der lste kl. W. M. E. Bervoets, uit Oost-Indië in Nederland teruggekeerd, is op nonactiviteit gesteld. — Het heeft Z. M. den Koning behaagd ter zake van de verdediging der versterking Snmulaiigan in September 1882: 10. te benoemen tot ridders 4e kl. der Militaire Willemsorde: den kapt. der inf. G. .1. 11. Van der Geugten en den fuselier F. W. Hobelmann; 20. bij afzonderlijke dagorders, zoo in Indië als in Nederland, eervol te doen vermelden: de kapiteins ter zee 11. J. S. Van der Sloot en jhr. J. H. P. Von Schniidt suf Altenstadt, alsmede den luitenant ter zee le kl. .). Van Scheere. —De kapitein 11. J. F. Dommers van het reg. grenadiers en jagers, die voor 5 jaren gedetacheerd is bij het O. L leger, wordt van 1 April a. s. af ter beschikking gesteld van den Minister van koloniën. Hij wordt echter op dien datum niet van het reg. afgevoerd, maar blijft bij uitzondering daarvan deel uitmaken tot op deu dag van inscheping, en wordt van dien dag af bij het reg. grenadiers en jagers gevoerd a la suite, gedet in 0.-I. — Per Prins Ale.xander vertrekt op 21 April een detachement troepen naar Indië, onder kommando van den kapt. der inf. Ilooghwinkel; medegeleider de 2de luit. der inf. Koolhoven. — Met het stoomschip Burgemeester Den 'lex, kapt. J. F. Graadt van Koggen, is naar Batavia vertrokken een detachement suppletietroepen, sterk 38 man, waaronder 3 onderofficieren, onder bevel van den lsten luitenant der infanterie C. F. G. Gotz en medegeleide van den 2en luitenant der artillerie IL W. .1. Stroband. — Over de aardschudding—in ons vorig nommer vennel — deelde prof. Buys Ballot het volgende mede: Op vele vragen omtrent de aardschudding, den 17 dezer in ons land waargenomen, kan ik slechts onvolledig antwoorden, daar zoo weinig berichten aan mij ingezonden zijn, vermoedelijk omdat men begreep, dat aardbeving met meteorologie niet samenhangt Anders zou ik zeker van de waarnemers der onweders wel meer mededeelingen ontvangen hebben. De magnetische instrumenten te Ltrecht hebben "-eene aanwijzing daarvan gegeven, hetgeen alleen daaruit te verklaren is, dat de schokken slechts evenwijdige slingeringen in de naalden zullen veroorzaakt hebben, die als zoodanig geen invloed hebben op de plaats, waar de beeldjes worden gevormd, en die geen draaiingen hebben teweeggebracht, waarvoor de toestellen zeer gevoelig zijn. Behalve de berichten, in de dagbladen reeds opgenomen, verneem ik nog, dat ook in Utrecht door verschillende personen die schok gevoeld is; dat te Amsterdam ten 5 uur 7 min. een sleutelbos in beweging kwam, ten 5 u. 8 min. te Zaandam hanglampen slingerden, ten 5 u. 10 m. te Leiderdorp een schudding vijf seconden lang aanhield, ten 5., te Sassenheim en Lisse drie schokken werden waargenomen. Van den Crugmus wordt gemeld: Half zes een aardbeving, die ongeveer vier seconden duurde. In het Meteorologisch jaarboek 1878 is van 26 Augustus een dergelijk verschijnsel gemeld. Toen was het voornamelijk langs de Maas en aan de oosteelijke grenzen van ons land waargenomen, en werd de oorzaak gezocht in neerploffingen in het Eifelgebergte. Tot heden meldden de waarnemingen mij uit de oostelijke streken niets, behalve heden ochtend, dat Donderdag avond te Vorchte,' Neder-Assel en Wijehen, tusschen 10", en 11 uur des avonds, een geweldige dreun gehoord is, en ook te Utrecht een huis had geschud. Ik voer dit aan, hoewel dit met de aardbeving van Zaterdag niet onmiddelJijk üftmenhangt, om alles weer te geven, wat ik ontving.
— Naar wij vernemen, zal binnen kort op last van den Minister van justitie worden uitgegeven en algemeen verkrijgbaar gesteld het ontwerp van wet tot regeling van het notarisambt, waarvan de samenstelling door den Minister was opgedragen aan den heerH. W. •I. Sannes, ontvanger der registratie en domeinen te Uirsehot. — Lij Z. M. besl. is de kapitein .1. Van Wijk, van liet 3e regt. inf., voor den tijd van 5 jaar gedetacheerd bij het wapen der infanterie in Nederiandsch-Indië. In verband hiermede is door den Min. van oorlog bepaald, dat genoemde officier te rekenen van 1 April a. s. beschikbaar zal zijn doch overigens tot aan den dag van zijn vertrek uit Nederland in de sterkte van zijn tegenwoordig korps zal blijven rekenen.