De Nederlandse acteur komt steeds gemakkelijker aan zijn geld: om de haverklap bereikt hem het bericht dat de voorstelling niet doorgaat, omdat er te weinig belangstelling voor is. Zo zou ik vanavond naar De Klinker in Winschoten gaan voor Gerrit Komrij's De Stem van het Water. Maar het hoeft niet, want het Theater van het Oosten ziet er vanaf. Ook de Nederlandse kunstredacteur komt steeds gemakkelijker aan zijn geld. De golf van afgelastingen schijnt te maken te hebben met een nieuwe regel: worden in de voorverkoop minder dan vijftig kaarten verkocht dan gaat het niet door. Zo'n maatregel van de gezelschappen — die het Noord Nederlands Toneel byvoorbeeld 14 ongespeelde Roberto Zucco's opleverde — treft voornamelijk de provincie. De theaters in de kleinere plaatsen zullen vaak moeite hebben met de magische grens. Volgend seizoen gaan ze ongetwijfeld wat voorzichtiger programmeren, om dit soort afgangen zoveel mogelijk te beperken. Heimelijk hopen de gezelschappeA wellicht op een ander effect: de schouwburgdirecteuren zullen, willen ze de lokale schijn nog enigszins hoog houden, veel intensiever aan publiekswerving moeten gaan werken. Theater van het Oosten in Winschoten of in Hoogeveen (waar Komry ook al werd afgeblazen): okay, maar dan moeten jullie daar wel even je best voor doen. Laat maar zien datje het waard bent. Kom op met je publiek! Met name de grote randstedelijke gezelschappen hebben een hekel aan reizen. Het initiatief voor de maatregel zal daar dan ook wel vandaan zijn gekomen. Maar ja, ze kwamen toch al niet in wat we hier gemakshalve maar de provincie noemen. Toneelgroep Amsterdam in Delfzijl of Stadskanaal: uitgesloten. Die omstandigheid en bovengenoemde nieuwe ontwikkeling vergroten ongetwijfeld de importantie van de Grote Schouwburgen in de regio. De Winschoter Komrij—liefhebber reist binnenkort naar Groningen om het daar wèl te zien gebeuren. Zo dreigen de theaters in de kleinere plaatsen steeds meer te verkommeren. Zelfs Het Zuidelijk Toneel en het Theater van het Oosten krijgen ze niet meer binnen. En het Noord Nederlands Toneel bedient met sommige produkties — zie opnieuw Roberto Zucco — ook de noordelijke schouwburgen niet meer. Je vraagt je ondertussen wel af wat het bestaansrecht is van al die lokale, vaak peperdure voorzieningen. Ze zijn gedoemd tot overleven als pretfabrieken, vol John Lantings en Piet Bambergens. Als Van der Valks dus. Met als tegengif wellicht zo nu en dan een wat betere vrije produktie. Maar het wordt sowieso dun. Als ik kleine schouwburgdirecteur was, dan wist ik het wel. Ik zou met alle kracht het serieuze amateurtheaterleven in mijn plaats en in de wijde omgeving gaan stimuleren. Geld er in pompen en know—how. Die trend is overigens hier en daar al zichtbaar. En het is geen slechte oplossing. De beste produkties kunnen in het circuit van gekortwiekte theaters zelfs gaan rouleren.
Peter Blom
Kolom Afgelast. "Nieuwsblad van het Noorden". Groningen, 29-11-1991, p. 33. Geraadpleegd op Delpher op 22-04-2025, https://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:011019814:mpeg21:p033
109 brieven schreef Gerard Reve tussen 1963 en 1980 aan de Amsterdamse arts en psychiater Jan Groothuyse. Twee daarvan heeft Reve niet willen publiceren; de overige 107 epistels staan in 'Brieven aan mijn lijfarts', de nieuwste brievenbundel van L'Auteur Soleil. Van de gepubliceerde Reve-correspondenties is die met Groothuyse een van de weinige die zo'n lange periode beslaan: ruwweg van 'Op Weg Naar Het Einde' tot 'Moeder en Zoon'.
De brieven gaan echter nauwelijks over Het Schrijven, en ook zaken als Reves 'bekering' tot het katholicisme of het geruchtmakende Ezelsproces komen alleen zijdelings aan de orde. Een belangrijk deel van de correspondentie wordt in beslag genomen door verzoeken om nóg meer recepten voor 'opwekkende en vermagerende vreugdepillen', dan wel vragen over aambeien of Tremdkörper in de cornea'. 'Met streptofïele en toegenegen groet Gerard Reve'.
Zelfs urinemonsters bereiken Groothuyse per brief: TCijk eens wat voor wetenschappelijke beesten erin zitten, want dat moet niet, en die moeten dood, want het is verkeerd.' Reve, de hypochonder, neemt al zijn kwaaltjes — plus die van zijn 'jongens' — bloedserieus. En Groothuyse staat altijd klaar; de ere-titel lijfarts' lijkt nauwelijks overdreven.
De verhouding Reve-Groothuyse is in zekere zin afstandelijk: patiënt-dokter. Toch groeit langzaam maar zeker een hechte, vertrouwelijke band tussen de twee, 'zenuwlijders' als ze beiden zijn. Dat leidt in 1979 uiteindelijk tot een gezamenlijke, zeker voor Reve heilzame therapeutische sessie en twee prachtige brieven waarin Reve een aantal van zijn "hallucinaties', dromen en 'buitenissige, vermoedelijk magische handelingen' aan Groothuyse voorlegt. Reve's conclusie luidt: "Zeker vertoont myn karakter zowel hysterische als psychopathische trekken. Een kenmerk van de hysterie is echter, dat zy het gehele leven en handelen desoriënteert, en in schaamteloze en hinderlijke mate een nooit aflatende aandacht van de
buitenwereld eist. Verreweg het meeste van wat ik hier heb nedergeschreven, heb ik tot nu toe behoedzaam voor mij gehouden en 'in mijn hart bewaard'. 'En is mijn gedrag, en zijn mijn voorstellingen, die van een psychopaath? Voor de moderne, 'verlichte' stadsmensen wellicht wel. Van mijn vroegste jeugd af is mijn gevoelsleven met bijna verpletterende kracht onderdrukt geworden. Nu het zich eindelijk uit, moet het dit in eerste instantsie wel doen op een elementair, rudimentair, primitief, archaïsch etc. niveau.' Wie was deze Groothuyse, aan wie Reve zonder een spoor van zijn gebruikelijke ironie zulke (zelf-)inzichten bloot geeft?
Foto: Chris van Houts Gerard Reve
Boeken Gerard Reve's 'Brieven aan mijn lijfarts' Met streptofïele en toegenegen groet. "Nieuwsblad van het Noorden". Groningen, 29-11-1991, p. 33. Geraadpleegd op Delpher op 22-04-2025, https://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:011019814:mpeg21:p033
Boeken Gerard Reve's 'Brieven aan mijn lijfarts' Met streptofïele en toegenegen groet. "Nieuwsblad van het Noorden". Groningen, 29-11-1991, p. 33. Geraadpleegd op Delpher op 22-04-2025, https://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:011019814:mpeg21:p033
Reve en Groothuyse ontmoeten elkaar in 1963, na een dronkemans vechtparty tussen Reve en zyn toenmalige vriend Wimie. De laatste, zo schrijft Reve in zyn Verantwoording, 'vluchtte de woning uit en de trap af, waar ik hem een gietijzeren braadpan waarin een koude varkensrollade in de diepte nawierp. lemand — niet Wimie — waarschuwde de dichtstbij wonende arts, en dat was Jan G. Hij was zeer snel ter plaatse, en nam onderweg op de trap de varkensrollade en die gietijzeren braadpan mede naar boven. Die rollade was nog 'prima, mankeert niks aan', deelde hij mede terwijl hij deze, in de pan, op de met glasscherven bezaaide vloer van ons liefdeshok neerzette.' Reve's snij wonden behandelde hij met plakband en op Reve's opmerking dat hij 'dood wilde', antwoordde Groothuyse: 'Dat is altijd de beste oplossing9. Dat deze dokter contant betaald wilde worden maakte nog meer indruk op Reve: 'Een dokter die meteen geld wilde zien, hoe was het mogelijk!' Toch blijkt deze laconiek optredende 'hoerendokter' een labiele, melancholieke man te zijn, die lotgenoot Reve regelmatig om begrip en levensadviezen vraagt. Soms zet Reve zichzelf even aan
de kant en gaat hij ook daadwerkelijk op Groothuyses vragen in.
De ellende is, dat jij dokter bent, wat zo ongeveer wil zeggen: God zelf. Jij hebt niemand meer boven je, bedoel ik. Jij kunt je praatjes en je magie aan jezelf niet kwijt. Je kunt natuurlijk je spreekkamer uitgaan en een toonband 'Komt u maar* laten roepen en dan naar binnen gaan, maar daarna moetje het weer zelf doen. Bij alle middelen, die je jezelf toedient, ontbreken de geruststellende woorden en de lulpraat, die er absoluut bij horen, en zonder welke geen enkel medicijn helpt.' Het is mooi om te zien hoe Reves godsbeeld — dat van een 'eenzame' en 'wanhopige' God — hier doorsijpelt in wat troostende woorden voor een vriend. Opvallend is de behoedzaamheid waarmee Reve Groothuyse benadert. Vergeleken met Reve's brieven aan bijvoorbeeld Carmiggelt of Frans P., ontbreken hier harde verwijten aan het adres van de ander,
evenals de stoere verhalen over tomeloos drankmisbruik en andere uitspattingen. Kunstbroeders onder elkaar, zal Reve gedacht hebben, mogen best een beetje opsneden over hun romantische vertier. Maar Groothuyse, die ook neigde naar drankmisbruik, is er niet bij gebaat. Luchtig is Reve alleen wanneer Groothuyse net per brief heeft laten weten dat het hem goed gaat. Dan maakt hij grapjes: TSen dokter moet er netjes uitzien, dus geen sandalen, russiese bloese of flower power lintje om het haar bij de slapen, want dan denkt de patiënt er wordt door het kapitalisme op me geëxperimenteerd en straks kryg ik een injeksie 'met vloermatjesvuil.' Dat is in februari 1979, na een 'gezellige en lange brief van Groothuyse. Maar in oktober van dat jaar is ei al weer sprake van 'nieuwe en onverwachte moeilijkheden die de stabiliteit van je bestaan bedreigen'. Welke dat zijn blijft in nevelen gehuld. Reve en Groothuyse schryven nog een paar brieven; daarna houdt de correspondentie op. In december 1983, dertig jaar na de eerste ontmoeting, pleegt Groothuyse — "Dat is altijd de beste oplossing* — zelfmoord. Reve: Tk herdenk hem als een goed — te goed — mens, een hulpvaardig arts en een trouwe vriend.' De correspondentie is daar naar: weinig spektakel, maar wel op een by vlagen ontroerende manier oprecht vriendschappelijk.
Gerord Reve Brieven aon mijn lijfarts 1963-1980 207 pp. Prijs: ƒ 34,90/ Geb.: ƒ49,90 (Veen)
Gertjan van Schoonhoven
Rollade. "Nieuwsblad van het Noorden". Groningen, 29-11-1991, p. 33. Geraadpleegd op Delpher op 22-04-2025, https://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:011019814:mpeg21:p033
Gerrit Krol is een noordelijke schrijver, zonder de problematische kanten die noordelijke schrijvers nog wel eens willen aankleven. Dat wil zeggen, hy woont en werkt hier en verwerkt die voor Grote Kunst vaak als belemmerend gedachte omstandigheid zo nu en dan onbekommerd in z'n schrijfsels. Zonder dat het vreemd gaat ruiken, bedoel ik. Die essays en die romans zijn zo fout nog niet. Daarmee emancipeert Krol — tevens systeemanalist bij een bodemschatten verwerkend bedrijf te Assen — in belangrijke mate de provincie. Al die leeghoofdige lieden die zich plegen te schamen, en dus te verontschuldigen, voor hun volstrekt belachelijke — want o zo niet—randstedelijke — plaatsing binnen dit koninkryk kunnen aan hem een voorbeeld nemen! 's Mans bescheidenheid — die in feite nauwelijks bestaat natuurlijk, en terecht, maar Krol is een noorderling en dus gewoon wat terughoudend; dit overigens geheel terzijde — leidt wèl tot gemiste noordelijke kansen. Ook hij zal toch niet met droge ogen kunnen aanzien dat bijvoorbeeld de literaire manifestatie Herfstschrift van een, weliswaar ongeïnspireerd, weekgebeuren verkommert tot een weekendje oppervlakkig Febo-vermaak voor op drank en gezelligheid beluste Middelgrote Namen-verslinders? Tenminste voor één keer had hij zich brutaal moeten opwerpen als Redder: 'Jongens, meisjes, alles goed hoor, maar benoem mij nu eens als programmeur met carte blanche; dan krijgen jullie in elk geval wat anders!' Reken maar dat Krol één van z'n stokpaardjes — bijvoorbeeld de relatie tussen literatuur, tussen kunst in het algemeen zelfs, en wetenschap — tot een gedenkwaardig Herfstschrift-programma zou verheffen. En daarmee wellicht de toon zou zetten voor alle volgende afleveringen. Want het gezwets kan toch niet oeverloos blijven? Over gezwets gesproken... Ter zake! Er is weer een nieuw
boek van Gerrit Krol verschenen! Vlak na de prachtwerken waarmee hij respectievelijk zijn geboortestad Groningen (Een ongenode gast) en Delfzyl (De Hagemeijertjes) de
onsterfelijkheid in schopte, achtte Krol de tijd rijp voor de bundeling van z'n losse werk van de afgelopen vijfjaar. Een buitenkansje is dat, want de Oudemolenster schittert op zeer uiteenliggende en dus soms moeilijk bereikbare plaatsen. In Wat mooi is is moeilijk (die titel is cadeau gekregen van niemand minder dan Plato!) werden werkstukken — variërend van korte column tot uitgebreid essay — verzameld, die het licht zagen in onderling nogal verschillende wiegjes als NRC Handelsblad, Geluid en Omgeving, Tirade, De Revisor, het Annuarium 1989 van studentenvereniging Albertus Magnus en Onze Taal. Hoewel ze elkaar hier en daar iets overlappen — om wat te noemen: op twee plaatsen lees je iets over het verschil tussen de literaire en de gewone roman, over het belang van de witregel en over het besluipen van de waarheid — bieden ze als geheel een intrigerende aanzet tot een hoogst persoonlyke poëtica. Een poëtica inderdaad, want bijna steeds is het vertrekpunt van de stukken het schryven zelf— Krols vriesproces in deze veel te vloeibare wereld! — en van daaruit worden een paar (bewust niet alle!) problematische relaties van die bezigheid bestudeerd.
Foto: Chris van Houts Gerrit Krol
Gerrit Krol: een schrijvende polderwerker te Oudemolen. "Nieuwsblad van het Noorden". Groningen, 29-11-1991, p. 33. Geraadpleegd op Delpher op 22-04-2025, https://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:011019814:mpeg21:p033
Of nog vaker: van daaruit worden die relaties van de letterkunst — met natuur, techniek en wetenschap bijvoorbeeld — geproblematiseerd. Immers, wat mooi is is moeilijk. Dat ontstaat uit parelend zweet, al ziet het er uiteindelijk nog zo eenvoudig uit. Voortdurend is Krol bezig het systeem van het schrijven te analyseren; zijn poëtica vorm te geven; beeldschone antwoorden te vinden op te weinig gestelde vragen. Ook thuis is hij dus systeemanalist. Daar vormen zijn hersens en zyn pen de hardware voor de diverse taal- en literatuurprogramma's — tezamen zyn poëtica — die
stevigheid in de slapte van het leven moeten scheppen. Krols gigantische probleem — in feite natuurlijk zijn eeuwigdurend, gekoesterd alibi om bezig te blijven — is dat juist de hersens vreselyk veel kenmerken van onberekenbare software vertonen. In de hersens werkt het van me zus en van me zo en daar gaat Krol niet mee akkoord. Daar vecht hy tegen.
Als tegen een computervirus. En als Don Quichot tegen de windmolens vanzelfsprekend, dat bêseft hij zelf nog het beste. Deze omstandigheid, dat rigide zoeken in zichzelf naar een vast punt om op te staan, verleent aan veel van wat hij schrijft een humoristisch karakter. Ook al is hij naar zijn gevoel bloedserieus bezig: de lezers schateren het soms uit. Ha, ha, die Krol! Hoe komt ie er op!
Parelend zweet. "Nieuwsblad van het Noorden". Groningen, 29-11-1991, p. 33. Geraadpleegd op Delpher op 22-04-2025, https://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:011019814:mpeg21:p033
Voor wie dit allemaal niet gelooft, voor wie er niet óón wil dat Krol tot op zekere hoogte zichzelf gelijk wenst te schakelen met een ballastloze machine, by dezen dit sterk ingedikte citaat, afkomstig uit het lange, boeiende essay Meesters over de tyd, waarin de merkwaardige ontstaansgeschiedenis van De Hagemeijertjes als rode draad fungeert: 'Liever mijn eigen oppervlakte dan andermans diepte, liever aardrijkskunde dan geschiedenis. ... Liever een zinloos leven dan een zin door anderen aan het leven toegedacht. Liever een onbegrepen stuk wiskunde dan een begrepen mythe.' Tot Krols hardware behoren dus ook, heel bewust, oogkleppen en dat maakt hem anders. Hij laat opzettelijk gaten vallen. Daarmee schept hij soms openingen. Krol woont in lommerrijk Oudemolen, maar zijn werk getuigt van fascinatie voor de polder. Daarin graaf je niet naar vergeten voorwerpen. Daarin graafje tochtsloten die op Krols geliefde witregels lijken; altijd scheidslijnen, soms bronnen, maar vooral afvoer van het teveel. Functionele schoonheid. Techniek als tweede natuur. Een nuchter kunstwerk dus, zo'n polder, maar hij verschaft je wèl de ruimte om de luchten erboven beter op je in te laten werken. Hy weerspiegelt die zelfs!
Gerrit Krol Wat mooi is is moeilijk essays 176 pp. Prijs; ƒ 36,90 (Ouerido)
Peter Blom
Mythe. "Nieuwsblad van het Noorden". Groningen, 29-11-1991, p. 33. Geraadpleegd op Delpher op 22-04-2025, https://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:011019814:mpeg21:p033
Op het filmfestival Rotterdam van 1987 was een Chinese film uit 1949 te zien (van Zhao Ming en Yang Gung) over een zwervertje met drie plukjes haar op z\n hoofd. De ondeugende avonturen van dat Chinese jongetje in een grote Chinese havenplaats (Kanton? Sjanghai?), was in feite een aanklacht tegen de scherpe klassentegenstellingen en gebaseerd op een populaire krantenstrip in die dagen. Deze film voor jong en oud deed de herinnering bovenkomen aan een serie kinderboeken over een andere Chinees jongetje, lang geleden: Kleine Sjang uit 1931. De schrijfster was Eleanor F. Lattimore en haar boeken werden in Nederland vertaald door Clara Ascher—Pinkhof.
Zoiets verdwijnt dan uitje geheugen en ligt ergens opgeslagen in een of ander geheim bestand, tot je tegen iets oploopt dat dat bestand activeert. En zowaar, twee deeltjes van de vier delen Kleine Sjang zijn nu opnieuw uitgegeven door Leopold. Een uitgave die niet alleen onze kinderen vanaf 4 of 5 jaar aangename (voor)leesuurtjes belooft, maar vooral een generatie bly maakt die met Kleine Sjang werd grootgebracht.
Kleine Sjang vertelt over een wereld die niet meer bestaat, maar die dankzij dergelijke kinderboeken indertijd heel scherp tot leven kwam. Het is de wereld van de Boksersopstand, de overbevolkte sampans, de Chinese stokers in de immense ruimen van de oceaanstomers, de eerste generaties pindachinezen in de Nederlandse steden. Tropenhelmen, ventilators, kaki—kleding, bedienden en opiumketen. En natuurlijk de oude geheimzinnige pagodes en Chinese jonks op de rivieren in de grote steden:
'Kleine Sjang hield er erg veel van om op de hoge oever te staan en neer te kijken op de snel stromende, modderige rivier en de schepen die erover voeren, op weg naar zee.'
Eleanor F. Lattimore werd in 1904 in Sjanghai geboren en beschreef in Kleine Sjang (Little Pear) in feite haar jeugd. Wat dat betreft bieden de vrolijke avonturen van Kleine Sjang een staalkaart aan informatie over levensgewoonten en omstandigheden van het China in de jaren '30. Feesten, kleding, voedsel en gebruiken zyn op een speelse manier verwerkt in de verhalen.
'Maar later zei Kleine Sjangs moeder tegen hem: "Je ziet zo bleek." En toen hij zijn eten, baminestjes gevuld met kool, en daarover een bonensausje, niet op wilde eten, zei ze: "Dit kind moet ziek zyn." En ze bracht hem naar bed.'
Dat schaatsen niet uitsluitend een Nederlandse aangelegenheid is, wordt op een verrassende manier in de boeken over Kleine Sjang duidelijk gemaakt:
"Op een dag maakte Kleine Sjangs vader een schaats voor hem, net zo één als de grote jongens hadden. De schaats was gemaakt van een plat stuk hout. Chinese jongens gebruiken maar één schaats, want ze glijden op één been en duwen zichzelf voort met hun andere.' (Kleine Sjang en zyn vriendjes).
De nieuwe vertaling is van Selma Noort. Volgend jaar verschijnen de andere twee delen: Kleine Sjang en de konijntjes en Meer over Kleine Sjang.
Bij Leopold verscheen ook weer een nieuwe aflevering van de onvolprezen serie plaatjes—met—tekstboekjes van Max Velthuis. Krokodil en het meesterwerk is de titel. Daarin vindt Krokodil iets uit: een schilderij waarop je alles kunt zien watje maar wenst.
E. F. Lottimore Kleine Sjang / Kleine Sjang en zijn vriendjes ƒ 22,50 per stuk Max Velthuis Krokodil en het meesterwerk ƒ 22,50
Eric Bos
Baminestjes 12 min. "Nieuwsblad van het Noorden". Groningen, 29-11-1991, p. 33. Geraadpleegd op Delpher op 22-04-2025, https://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:011019814:mpeg21:p033