De scheppen aarde ploften op de kist. Het brein van Jaap registreerde ze. Plof. plof. plof. Uiterlijk toonde hij geen emoties. Hij had ze de laatste jaren weten te verdringen. Met de dagelijkse angst te worden gedeporteerd was er in zijn ouderlijk huis geen gelegenheid meer voor het uiten van gevoelens. De angst overheerste. Later, ondergedoken, opgenomen in een vreemd gezin, had Jaap eveneens geleerd zijn emoties te verbergen. Met zijn vijftien jaar was hij voor het eerst op een begraafplaats. Hij stond aan het graf van zijn vader, de enige van een uitgebreide familie van wie het al zeker was dat hij was overleden. Van de ooms en tantes, de neefs en nichtjes, was niets bekend. Dagelijks kwamen nog berichten binnen van overlevenden. Hun namen werden vernield op aan muren opgeplakte lijsten. Met zijn moeder ging Jaap iedere dag kijken, ledere dag tevergeefs. Aan het graf werd geen kaddisj gezegd. Voor het gebed, uitgesproken voor het zieleheil van de doden, waren minimaal tien joodse mannen vereist. Er stonden er maar twee aan het graf. Jaap en de leraar die het religieuze deel van de plechtigheid leidde. De twee mannen van de begrafenisonderneming en de politieagent telden voor het religieuze deel niet mee. De hersens van Jaap registreerden weer. Plof, plof, plof. Het was de politieagent die de aarde in het graf schepte. Zijn assistentie was nodig om de kist in de kuil te laten zakken. De twee mannen van de begrafenisonderneming hadden ieder een uiteinde in handen van het touw. dat onder het hoofdeinde van de kist was doorgeschoven. Het maakte deel uit van hun beroep. Aan het andere eind van tic kist hielden de leraar en de politieagent een stuk touw vast. Op een teken van een van de mannen van de begrafenisonderneming lieten zij de touwen gelijktijdig vieren. De kist zakte langzaam. Jaap stond erbij en keek met droge ogen. Nieuwsgierig ook. Nooit eerder had hij een begrafenis gezien. Als eerste kreeg hij een schop in handen gedrukt. ..Gooi er maar aarde op, jongen." zei de leraar en gaf. toen Jaap weifelde, het voorbeeld. Plof. plof. plof. Hij voelde tranen in zijn ogen. Hij perste ze terug, zonder blijk te geven van de koude in hem. Een van de mannen van de begrafenisonderneming nam de schop van hem over. de ander die van de leraar. Zij deden het vlugger, geroutineerder. „Jij ook," werd de politieagent aangeboden. De agent keek vluchtig om zich heen en nam aan het ritueel deel. Nadat de kuil was volgeschept, gingen de mannen van de begrafenisonderneming zwijgend weg. Hun werk zat er op. De politieagent keek ze van onder zijn pet na en volgde de mannen in het zwart op enige afstand. Al, leen Jaap en de leraar bleven bij het graf staan. De een voor de ander niet wetend wat te zeggen. Bij zoveel stilte braken bij Jaap de emoties door. De koude in hem had plaats gemaakt voor een krampend gevoel van verdriet. De tranen gleden langs zijn oogballen. De leraar sloeg een arm om de jongen heen en leidde hem naar een smal paadje. Verdriet of niet. aan de wetten moest worden voldaan. Het paadje was het weggetje voor de kohaniem, de afstammelingen van de priesters uit bijbelse tijd. Tot die klasse behoorde Jaap, hem geslachten door overgeleverd van vader op zoon. Zijn vader had hem voorgedaan hoe te doechenen, de gemeenschap te zegenen. Zo moeten ook de priesters in de tijd van de tempel hun vingers hebben gehouden. De duim van rechter- en van linkerhand los van wijs- en middelvinger en die beide weer los van ringvinger en pink. Het gold als een privilege kohen te zijn. Zo voelde Jaap het niet aan het graf van zijn vader. Hij had het doechenen nooit in praktijk gebracht. Het behoren tot de kaste van priesters bracht met zich, dat Jaap niet met joodse doden onder een dak mocht verkeren en niet op een terrein mocht komen waar doden waren begraven. Een uitzondering vormde het begraven van familie in de eerste graad. Die begrafenis was geweest, dus diende Jaap de begraafplaats te verlaten via het, door gras overwoekerde, speciale pad voor kohaniem, aan de rand van de begraafplaats. De leraar had de arm niet van de schouders van Jaap genomen. „Ja jongen, zo gaat het." troostte hij. „De een vroeg, de ander laat, maar gaan doen we allemaal. Ik hoop dat je voor verder leed gespaard mag blijven. Je mag trouwens nog van geluk spreken dat je vader gewoon is gestorven." Dat geluk kon Jaap niet bevatten. Bij het hek van de begraafplaats stond de politieagent op Jaap te wachten. Hij gaf hem een hand en wenste hem sterkte. De hele morgen had hij Jaap en diens vader gevolgd. Hij had medelijden met de jongen gekregen. De mannen van de begrafenisonderneming waren al vertrokken. Zij maakten zoveel leed mee. dat zij er niet meer bij stilstonden. De agent maakte ook aanstalten om weg te gaan. Hij maakte het riempje van zijn pet vast onder zijn kin en startte zijn motor. Zo had hij ook achter delijkwagen naar de begraafplaats aangereden. Meer ontspannen en zeer geïnteresseerd had hij die morgen vroeg bij de opgraving gestaan. De opgraving moest onder toezicht gebeuren. Hij moest er proces verbaal van opmaken. Bij het opgraven van zijn vader was Jaap niet aanwezig. Uit de gesprekken die de mannen van de begrafenisonderneming met elkaar voerden maakte hij op hoe het was gegaan. Zijn vader was in jutezakken gewikkeld begraven, nadat hij onverwacht in onderduik was overleden. Het waren de zakken waarin kunstmest was aangevoerd. Kunstmest werd op de tuinderij gebruikt. Zijn vader was begraven onder de rails van het goederentreintje. waarmee de kisten sla. worteltjes, bloemkool en andijvie naar de veiling werden vervoerd. Een dergelijke heimelijke en onpersoonlijke begrafenis had zijn moeder gevreesd. „Kan hij niet worden begraven op een joodse begraafplaats?" had zij smekend gevraagd. „Daar moet toch een mogelijkheid toe zijn. Of anders op een gewone begraafplaats. Desnoods onder de naam van een ander." I let was haar toegezegd. Maar in het duister van de nacht hadden tuinders hem uit het onderduikhuis gehaald, hem in jutezakken gewikkeld en in een kuil onder de rails begraven. Dan zagen vreemde ogen niets van de oneffenheid in de grond. Het overlijden was onverwacht gekomen. „Je vader wilde niet meer," zei zijn moeder toen Jaap van zijn onderduikadres was gearriveerd. Een hartaanval had hem het leven benomen. „U mag nog van geluk spieken dat uw man gewoon is overleden," troostten de onderduikouders Jaap en zijn moeder. Dat hij toch als een zwerver was begraven, bleek eerst na de bevrijding. De vader van Jaap moest worden opgegraven, om aan de wet te voldoen. Toen kon hij alsnog op een joodse begraafplaats worden neergelegd. „Hij was onbeschadigd, dat komt door de kunstmest. Alleen de neus was wat aangetast," vertelden de mannen van de begrafenisonderneming elkaar vol verwondering. Jaap vond het wel een prettig idee. dat zijn vader zich zo goed had gehouden tot de werkelijke begrafenis. Hartklachten had zijn vader gekregen na het oneervolle ontslag dat hem trof. De krant sneed alle banden door met de joodse medewerkers. Zij mochten het gebouw niet meer betreden, de betaalde pensioenpremies werden gestort op een rekening bij Lippmann ei' Rosenthal. de bank waar joden hun gelden moesten afgeven. Bij alle zorgen, kwam nog de zorg voor het dagelijks bestaan. De kan> op deportatie werd groter als men niet in eigen levensonderhoud kon voorzien. Dat de pensioenrechten waren ingetrokken, maakte geen indruk. Het leven van de dag eiste alle aandacht. De ernst van het ontslag drong niet tot Jaap door. Hij begreep aan de reactie van zijn ouders, dat zij zwaar waren getroffen. Hoe zwaar ontging hem. Hem werd duidelijk, dat hij niet meer naar de krant kon gaan om zijn vader op te zoeken. Als klein jongetje was hij dat al gewend. Eerst met zijn moeder, later alleen. Hij kende het gebouw achter het paleis op de Dam met zijn grote, imposante hal. De brede trap rondom met in het midden van de hal, van de zolder af, langs de drie verdiepingen, een lamp zo groot al* een huiskamer. In dat gebouw had Jaap leren schrijven, nog voor hij kon lezen. Als hij bij zijn vader kwam, dan zette deze hem vaak op een stoel in een van de kamers van de redaceuren. Eien pak kranten diende als kussen, opdat hij bij de toetsen van de schrijfmachine £°n komen. Naast de schrijfmachine een krant. waaruit hij, letter voor letter, de koppen overtikte, hoofdletters en kleine letters üoor elkaar en op onverwachte momenten een spatie. buChe nwAld In Gerich T. Bij zijn vader had Jaap ook vaak met foto's mogen spelen. Dozen vol waren er. Hij had er de namen geleerd van de mannen die op de foto's stonden. Daadier, Tsjang Kai Sjek, Blum. Stalin, De Geer, Chamberlain, Franco, Hirohito, Roosevelt. I lij kende de namen van de wereldleiders uit het hoofd. Op school schepte hij er J"cc op. „Weet jij wie Frankrijk leidt? Dat is Blum." Indruk op zijn kameraadjes maakte het niet. Dat zijn vader iedere dag thuis zou zijn v°nd Jaap prettig. Die pret werd na enige tijd Verhoogd toen bleek dat hij er met vader op de fiets op uit kon trekken. Fietsen met zijn vader was altijd een feest. Vooral op zomerse dagen. Dan ging zijn moeder met de trein en petste zijn vader met hem naar Zandvoort. vader vertelde onderweg wat zij zagen. Dat begon al bij de eerste molen. De tweede molen. Het Kruithuis. de joodse begraaf- P'aats. Jaap dacht eraan hoe prettig het was a|s hij moe werd. Dan pakte zijn vader hem b'l de nek en duwde hem voort. Door het °ntslag zouden ze nog meer kunnen fietsen. Het werd anders dan Jaap had gedacht. Net naar Zandvoort of naar de hei van Hilversum, maar door de stad gingen de fietstochten. Na het onverwachte ontslag moest voor inkomsten worden gezorgd. De bijdrage van de redacteuren van de krant aan ontslagen collega's was onvoldoende om van te Minnen leven. Met huisvlijt werd een oplossing gevonden om het vrijwillig gegeven bedrag aan te vullen. Van een soort repen werden tabletten voor kermissen gemaakt. De repen bestonden uit een romige substantie, geplakt tussen twee op cake lijkende plakken. De bovenste afgedekt met een roze gla-2uurlaag. Bij tientallen werden de repen gekocht. Bij Jamin werden ze ingeslagen. Met de pakken onder de snelbinders van de bagagedrager fietste Jaap met zijn vader door de stad. *an filiaal naar filiaal. Op die tochten had J-in vader niet veel te vertellen. Vaak moest ni even afstappen om uit te rusten. Dan hijgde hij van vermoeidheid. Jaap wilde dat hij groot genoeg was om zijn vader voort te duwen. Thuis werden de tabletten gemaakt. Drie rePen naast elkaar op een stukje karton, gejV'kkeld in cellofaan, vormden een kleine ta'et, vijf repen samen een grote. Vies werk v°nd Jaap het, niet alleen omdat uit sommige Pakken cake de wormen kropen, ook omdat van het glazuur zijn vingers aan elkaar plakten. et het aan de tabletten verdiende Wil geld betaalden zijn ouders de ver- zekeringen. Vooral het zieken'°nds. Jaaps vader moest steeds vaker naar dokter. Even was nog gedacht aan het afsluiten van een levensverzekering. Dat idee was gauw verlaten. Als alle joden leefden de °uders van Jaap bij de dag. Niet met een °ekomst, waarin pensioen belangrijk was. Na het overlijden van zijn vader bleef zijn [hoeder niet langer op het onderduikadres. 'J kon niet opgesloten blijven in de kamer aar haar man was overleden. Zij huurde bij ejaarde mensen, in een oud, groot grachtenu's - een gemeubileerde kamer. Ze gaf zich 11 voor een ongetrouwde juffrouw die was l^eyacueerd uit een gebombardeerde stad. e illegaliteit had haar papieren gegeven, die aar verhaal bevestigden. Jaap ging terug naar zijn onderduikouders. m het oude grachtenhuis kon hij zijn moeer bezoeken. Zij gaf zich voor zijn tante uit. /[aar niet te vaak en nooit onverwacht kon J bij haar komen, al woonde zij maar enige raten van zijn onderduikadres vandaan. Al- Ja volgens afspraak. Voorkomen moest °rden dat de hospita of andere kamerbewoers hem zouden ontvangen. Dan konden fagen worden gesteld. Hem was wel bijgeacht wat hij had te antwoorden, maar toch °estond er risico.
Altijd voelde Jaap spanning als hij naar zijn moeder ging. Er kon iets zijn gebeurd, waardoor toch een ander de deur zou openmaken en een gesprek met hem zou aanknopen. De spanning trok een muur op. Er was niets spontaan aan het bezoek. Zodra zijn moeder de deur opendeed moest hij duidelijk hoorbaar voor anderen in het pand Dag tante zeggen. Zijn moeder antwoordde dan, eveneens overluid. Dag Jaap of Dag vent. Soms botsten de begroetingen tegen elkaar. Hij kon nooit Dag mama zeggen. Zijn moeder vermeed het hem bij zijn echte naam te noemen. Er was geen gelegenheid voor een vertrouwelijk gesprek, geen mogelijkheid het gezamenlijk verdriet te delen. Het was of Jaap echt bij een tante op theevisite was. Zo kwamen zij de oorlog door. Enige dagen na de herbegrafenis werden Jaap en zijn moeder ontvangen door de directeur van de krant. Voor het eerst na het ontslag beklommen zij de brede trap naar de eerste verdieping. De portier herkende hen en was verrast hen weer te zien. Hij vertelde hoe het op de krant toeging en hoe velen werden gemist. Het ontging hem dat Jaap en zijn moeder geen aandacht hadden voor zijn woorden. „U kent de weg nog wel," zei hij, toen zij aanstalten maakten om door te lopen. Trede voor trede liepen zij de trap op naar de tweede verdieping. Daar waren de directiekamer en een deel van de redactie. De treden leken Jaap hoger te zijn geworden. Voor toegang hij de directeur behoefden zij niet te wachten. Onmiddellijk nadat zij waren aangemeld, kwam hij uit zijn kamer. „Prettig dat u er bent," verwelkomde hij. „Dat is lang geleden, dat u de laatste keer op de krant was. Het zijn bewogen tijden." Jaap herkende de kamer met de grote ramen aan de straatkant. Een enkele keer had zijn vader hem in die kamer gezet. Als het zeker was dat de directeur niet terug zou komen. Jaap zat dan aan het grote, halvemaanvormige bureau de letters uit de krant over te tikken. Als hij naar buiten keek kon hij de krantenauto's zien rijden. Jaap en zijn moeder kregen ieder een plaats aangeboden in een grote, bruinieren fauteuil. Ze verdronken er bijna in. Thee werd voor ze ingeschonken. De directeur was zeer voorkomend. Hij nam alle tijd voor hen. Hij luisterde belangstellend naar het relaas van de moeder van Jaap. Slechts even verslapte zijn aandacht en keek hij op zijn zakhorloge. Dat was toen het gebouw licht ging trillen. Jaap herkende het gevoel. De persen draaiden. Hij kon ze ook zacht horen zoemen in de korte pauzes van het verhaal van zijn moeder. Zij vertelde hoe hun leven was verlopen sinds er met de krant geen contact meer had bestaan. Hoc zij in hun bestaan hadden voorzien, waren ondergedoken. Hoe haar man was overleden, waar hij was begraven en waarom hij was herbegraven. Hoe Jaap en zij het hadden overleefd. De directeur was vol begrip. Hij toonde dat door geïnteresseerd te luisteren, meewarig met het hoofd te schudden en af en toeeen vraag te stellen. Hij wilde weten waar Jaap op school ging, wat zijn vorderingen waren en waaruit zijn achterstand bestond. Het was de directeur niet ontgaan, dat Jaap jaren geen onderwijs kon hebben gevolgd. „Dat moet je inhalen jongen. Je zult moeten leren wil je wat worden in de maatschappij. Zonder kennis kom je er niet. Je vader heeft er ook voor moeten knokken," hield hij Jaap voor. I lij nodigde hen uit voor het onthullen van een plaquette in de hal van het gebouw. Op de plaquette waren de namen vermeld van alle in de oorlog omgekomen medewerkers. Ook de naam van de vader van Jaap stond erop. hoewel deze er niet helemaal bijhoorde, Hij was tenslotte gewoon overleden. „Dat was toch aan het hart?" vroeg de directeur voor de zekerheid. De moeder van Jaap roerde haar financiële nood aan. Zij zat zonder inkomen voor zichzelf, maar in het bijzonder voor de opvoeding van Jaap. Pensioen van de krant zou een verlichting betekenen. Op pensioen had zij toch recht. Het gezicht van de directeur betrok. Het straalde geen interesse meer uit. Wel bezorgdheid. Hij was stellig in zijn antwoord. Op pensioen kon niet worden gerekend. De joodse medewerkers waren oneervol ontslagen. Dat betekende dat alle relaties waren verbroken. Er bestond geen pensioenrecht meer. De premies waren zelfs terugbetaald. Zij waren gestort bij Lippmann en Rosenthal, de bank die door de Duitsers was aangewezen. De krant kon niet verantwoordelijk worden gesteld. Het was overmacht. „Misschien is van de premies nog iets terug te krijgen," opperde de directeur. „Daar heeft u recht op." Hij zette uiteen dat pensioen verstrekken zonder dat er premie voor was betaald onmogelijk was. Onrechtvaardig ook tegenover al die medewerkers van wie de gehele oorlog door premies waren ingehouden. Pensioen betalen aan de moeder van Jaap zou hun rechten verminderen. Dat kon hij niet en dat mocht hij niet doen. Ondankbaar zou het zijn jegens deze medewerkers. Met hun doorwerken tijdens de bezetting hadden zij de krant behouden. De directeur stond op, nogmaals zijn spijt betuigend. Hij richtte zich tot Jaap. „Je moet een steun zijn voor je moeder. Jaap. Een dubbele steun. Dat ben je aan je vader verplicht. Hij was een waardevol medewerker en een goed mens. Je kunt een voorbeeld aan hem nemen." En zijn hand uitstrekkend naar . Jaaps moeder: „Hoe erg het overlijden van uw man ook is, mevrouw, hij is gelukkig gewoon gestorven. Dat moet toch een troost voor u zijn." Op de brede trap. tussen al het personeel, stonden Jaap en zijn moeder bij de onthulling van.de plaquette. Verscheidene zetters en journalisten begroetten hen als oude bekenden. „Fijn dat u er door bent gekomen. Hoe is het ermee. Wij denken nog veel aan uw man." Zij prezen de vader van Jaap als een goed collega. Jaap keek rond. Er was weinig veranderd. Op de leuning van de trap waren, op gelijke afstand, nog steeds de knobbeltjes, opdat je er niet kon afglijden. Aan de muren de portretten van de hoofdredacteuren en directeuren. Ook de lamp hing er nog. De plechtigheid begon. Het geroezemoes verstomde. De directeur nam het woord. Hij sprak gevoelig. Hij schilderde de ellende die de bezetting had gebracht. Met afschuw sprak hij over wat aan de joden was misdaan. Waardevolle medewerkers had de krant daardoor verloren. Trots vervulde hem, te weten dat zovelen hun leven hadden gegeven voor de bevrijding van Nederland. Het onrecht hadden bestreden. Sommigen hadden hun beroep daarvoor benut. Als journalist, zetter of drukker hadden zij meegewerkt aan illegale kranten. Dat mocht nooit worden vergeten. Hun namen moesten bewaard blijven als voorbeeld. Duidelijk zichtbaar voor iedereen. Daarom had de plaquette een plaats gekregen in de hal. De omgekomenen zouden zeker hebben gewild, dat de krant weer zou verschijnen in een vrij Nederland. Om haar taak te vervullen in een democratie. Verscheidene personeelsleden snikten onder de toespraak van de directeur. Jaap en zijn moeder bleven onberoerd. Het doek werd van de plaquette getrokken. Jaaps ogen gleden langs de koperen plaat. Hij vond de naam van zijn vader. Alfabetisch waren de namen opgenomen. De directeur kreeg een hamer aangereikt. Hij gaf de klinknagels op de vier hoeken enige tikken. Zelf wilde hij, zo had hij gezegd, de plaquette vast in de muur slaan. Als bewijs van de onverbrekelijke band tussen hen die hun leven hadden gegeven en de krant. De hersens van Jaap registreerden de slagen. Plof, plof, plof.