Een onzer briefschrijvers doet ons het verhaal van zijn kleinzoon, die thuis komende van een kamp«3ertocht, in de lies een klein beestje ondekte, dat hem bijna geheel in het lichaam was gedrongen en zich nog bewoog. Het diertje was er niet uit te trekken en moest er door den dokter worden uitgesneden. Wat is dit voor een diertje, is de vraag van dezen lezer. We hebben hier te doen met een z.g. teek en waarschijnlijk zal het wel een hondenteek (Ixodes ricinus) geweest zijn. De larven van deze dieren hebben drie paar pooten en leven als bloedzuigers op kleinere gewervelde dieren, zuigen zich vol bloed, vallen af en vervellen. Bij deze vervelling ontstaat een z.g. nymphe met vier paar pooten. Deze nymphe, die overgaat in de volwassen teek, klimt in het struikgewas en laat zich vallen op grootere warmbloedige dieren en op den mensch. De bevruchte wijfjes boren zich met de stekend-zuigende monddeelen in de huid en zuigen zich vol bloed, waarbij ze van bijna onzichtbare diertjes opzwellen tot de grootte van een erwt. Ze laten zich daarna op den grond vallen, leggen eieren en sterven. De gevolgen zijn meestal de volgende: Op de plaats, waar de zuigsnuit in het vleesoh geboord is ontstaat een kleine ontsteking. Ernstig gevaar levert dit niet op, tenzij er ziekte-verwekkende bacteriën in de wond gekomen zijn. De teken kunnen allerlei ziekten overbrengen, dus men zij steeds op zijn hoede. Zoodra men iets vreemds bespeurt, raadplege men direct den geneesheer. Als de zuigsnuit in de wond is blijven steken kunnen gevaarlijke gezwellen ontstaan. Wanneer men een teek heeft, gaat men daarom als volgt te werk. De vast gezogen teek moet in zijn geheel worden weggenomen, dus ook de' zuigsunlt. Dit voorkomt het snijden van den dokter. We moeten den teek noodzaken zich los te laten. We kunnen dit gedaan krijgen door hem te bevochtigen met gasoline, petroleum of chloroform, waardoor ze spoedig los laten. Als de teek heeft losgelaten gaan we de wond behandelen met jodiumtinctuur of mercurochrome om secundaire infectie te voorkomen. G. Hoving te Noordbroek: De door U gezonden rups is van de hermelijnvlinder (Dicranura vinuia). De grondkleur van de vlinder is grijswit met grijze, niet duidelijke zeer getande dwarslrjnen. Thorax en wortelveld met zwarte stippen, achterlijf op zij met zwarte dwarsstrepen. Vliegt van Mei—Juli en is overal in Nederland bekend. De rups is jong zwartachtig, volwassen lichtgroen; kop met roode banden. Over den rug loopt een grijsachtig bruine band. Deze band loopt van ring 4 af breed uit tot ring 8 en van daar af achterwaarts smaller. Hij is licht afgezet. Als men de rups plaagt spuit zij achter den kop een scherp bijtend vocht (mierenzuur) uit. Ze verpopt in een stevig omhulsel, dat is samengelijmd uit kleine hout- en schorsstukjes. De pop is cylindrisch van vorm en donker bruinrood van kleur. Drs. Fop. I. BROUWER.
Collectie
Permanente URL
- Gebruiksvoorwaarden
-
Auteursrecht onbekend. Het zou kunnen dat nog auteursrecht rust op (delen van) dit object.
- Krantentitel
- Nieuwsblad van het Noorden
- Datum
- 04-09-1936
- Editie
- Dag
- Uitgever
- Nieuwenhuis
- Plaats van uitgave
- Groningen
- PPN
- 833013246
- Verschijningsperiode
- 1888-2002
- Periode gedigitaliseerd
- 1888-1994
- Verspreidingsgebied
- Regionaal/lokaal
- Herkomst
- KB C 65
- Nummer
- 209
- Jaargang
- 49
- Toegevoegd in Delpher
- 20-11-2013
Er is helaas een probleem met het ophalen van de afbeelding.
Dit kan twee oorzaken hebben:
Probeer het later opnieuw.
LEVENDE NATUUR CORRESPONDENTIE. Teken en hoe ac te bestrijden.
HULPGEROEP IN DEN NACHT! door VIOLETTE CARR
Teon Frank den sneltrein verliet om in een anderen trein over te stappen, kwam hij tot de minder aangename ontdekking, dat de trein, dien hij had uitgezocht, niet in Huizerveen stopte, en dat hrj pas den volgenden morgen met den arbeiderstrein weg kon. De stationschef deelde hem echter mede, dat hij het eind naar Huizerveen best te voet kon afleggen, want dat het niet verder dan hoogstens vijf kwartier loopen was. Vast besloten nam Frank zijn koffer op en begaf zich op weg. Het was een mooie, zachte zomernacht met een sterrenhemel, zooals hij in de stad in langen tijd niet had meegemaakt.
Al spoedig had Frank het dorp achter zich. De lichten uit de boerenwoningen werden steeds kleiner en bleeker, tot zij ten slotte heelemaal verdwenen. Het bosch, waardoor de weg liep, die Frank te gaan had, kwam steeds dichterbij en aan 't eind van den weg lag Huizerveen.
Tot nu toe was hij nog geen mensch tegengekomen. Hij zoog met diepe teugen de heerlijke nachtlucht in. Alleen de koffer met boeken werd erg zwaar. Steeds vaker moest hij hem neerzetten en in de andere hand nemen, steeds kleiner werden de afstanden tusschen het verwisselen in.
— Tot aan den volgenden telef oonpaal! zei hij tegen zichzelf, toen hij den koffer weer in zijn andere hand nam. Hij zette de tanden op elkaar en het gelukte hem inderdaad het tot zoolang uit te houden. Doch nu had hij moeite om niet na een paar passen reeds te verwisselen. Zuchtend stond hij op den eenzamen weg, het scheen of er geen eind aan jcwam. De lichten van Huizerveen doken nog steeds niet op. Hij kon niet meer, zette zijn koffer neer en ging er op zitten. Na een kwartier gerust te hebben, besloot hij verder te gaan en nog steeds liep de weg door het bosch. Maar jawel, na eenigen tijd dook er een licht op en zag Frank de omtrek van een huis. — Misschien ls hier Huizerveen al! dacht hij en het was alsof er nieuwe krachten door zijn armen stroomden. Maar hij had zich vergist, de weg liep langs het huis en was nog steeds niet ten einde. Het kleine huis lag hier volkomen verlaten. Misschien woonde de boschwachter hier. Frank ging naar het huis toe, zette zijn koffer even neer en keek door het raam naar binnen. Hij wilde aankloD-
IICKXJL UilUJCll. J-AiJ aftUaiUjJpen en naar den weg vragen. De menschen sliepen nog niet. Het licht brandde en nu hoorde hij ook stemmen. — Ik houd het niet langer uit, hoorde Frank een vrouwenstem heel duidelijk zeggen, ik kan niet meer, het kan me niets meer schelen. Daarop lachte een man. — Wat? Je blijft hier. Samen gevangen — samen gehangen! Toen begon de stem te fluisteren, een schaduw dook voor het venster op, verdween weer, de vrouw huilde. — Stel je niet zoo aan! riep de man geërgerd uit. Frank stond als verstijfd. Angstwekkend hadden de stemmen in de stilte geklonken. Wat zou zij niet meer kunnen? dacht Frank geschrokken. Hier speelde zich een geheim af. Maar wat ging hem dat aan? Hij moest naar Huizerveen. Hij kon zijn koffer niet meer dragen. Als hij hem eens hier in het huis achterliet? Hij stond nu vlak bij den muur, niet wetende wat te doen. Hij hoorde boven uit het venster gedempte stemmen komen. — Waar ga je heen? riep de mannenstem op eens. Blijf hier. — Laat mij! kuchte de vrouwenstem. Daarna hoorde hij een geluld, alsof er een stoel werd omgegooid. Frank hoorde zuchten en steunen. — Help! Help! riep de vrouw. Opeens werd alles stil. En Frank schrok van de stem van den man, die uitriep: — Wat heb ik gedaan? Marta, wat is er met je, zeg toch wat, Marta, beweeg je toch. Er ontstond een vreeselijke pauze. — Wat heb ik gedaan? herhaalde de stem daarna gebroken. De gordijnen voor het raam bewogen zich. De schaduw van een man kwam te voorschijn. Hij deed het raam dicht. Frank ontwaakte uit zijn verstarring. Hij sleepte zijn koffer naar het kreupelbosch, vlak tegenover het huis en brak een paar takken om later de plek te kunnen terugvinden, daarna holde hij den weg af, zijn gedachten vol afsohuw aan de stemmen, die hij gehoord had. Zoo bereikte hij Huizerveen. De kleine stad sliep reeds. Op de markt trof hij een agent. Frank kon nauwelijks spreken zoo opgewonden en vermoeid van het loopen was hij. — Een moord! bracht hij met moeite te voorschijn. Doodslag! Kom mee! Daar in het eenzame huis op den boschweg. — Buiten bij Janke? Onmogelijk. Maar zij liepen vlug door. — Ik heb alles gehoord, zeg ik u, zij heeft om hulp geroepen, ik stond onder het raam. Te voren hadden zij eerst vrij heftige ruzie, zij wilde weggaan — en ik geloof, dat hij haar gewurgd heeft. De agent belde aan een huis. — Ik zal gelijk den dokter meenemen! zei hij tegen Frank.
Spoedig daarop zaten zij alle drie in de auto van den dokter en reden in snelle vaart naar het huis aan den boschweg. Donker en geheimzinnig lag het daar in den nacht. Het licht was nu gedoofd. De agent sprong het eerst uit de auto en klopt tegen de deur. — Openmaken! Politie! riep hij. Hij moest verscheidene keeren roepen en kloppen. Eindelijk ging er een licht aan, boven werd een raam geopend en een mannenstem riep boos naar beneden: — Wat is er aan de hand? — Opendoen! herhaalde de agent. — Goed, ik kom! antwoordde de man. Zij drongen het huis binnen. — Ik zou wel willen weten, wat dit bezoek te beteekenen heeft! vroeg de man uit zijn humeur. — Waar is uw vrouw? vroeg de agent. — In bed! Zij slaapt al, hoewel zij natuurlijk nu wel wakker zal zijn door het spektakel — als er ook drie mannen tegelijk binnen dringen. De agent kreeg een onbehaaglijk gevoel. Nergens kon hij eenige sporen van een strijd ontdekken. Hij keek Frank wantrouwig aan. — Ik moet hier voor een aanklacht ko-
men, zei hij tegen den man. — Wat heb ik dan uitgevoerd? vroeg ' deze nu. — Zeg eens, wendde de agent zich tot Frank. Deze kreeg plotseling een raar gevoel over zich. Het scheen zoo ongehoord en zoo onwerkelijk. — Nu vertel op! zei de agent. Hij zag er op dat oogenblik uit, alsof hij Frank bij den kraag wilde pakken. De dokter mengde zich nu in het gesprek. — Hier moet een moord gepleegd zijn, meende hij lakoniek. — Wat is er aan de hand? vroeg nu een vrouwenstem. De deur werd geopend en een vrouw keek naar binnen. — Er moet hier iemand vermoord zijn, lachte haar man. — Maar ik heb alles toch heel duidelijk gehoord! verdedigde Frank zich nu. Hij liep naar het raam, opende het, keek naar buiten, kwam toen weer terug. Het was in deze kamer, zooals ik zooeven al heb vastgesteld. Hier heeft iemand om hulp geroepen. Ik stond daar beneden en heb alles gehoord. — O, nu gaat me een licht op, zei de man. Het is om te lachen. Kijk hier eens! hij wees op een radiotoestel, dat in een hoek stond. Frank keek er met groote oogen naar. — Een radio! ging de man op denzelfden toon voort. Vlak voor dat wij naar bed gingen hebben wij een hoorspel aangezet. Hij nam een tijdschrift van den tafel. Hier, van 9 uur tot 9.45. De Wildeman, hoorspel van Louis Peperkorrel. De dokter lachte, de agent schold, Frank stond er beschaamd bij. De dokter wendde zich nu tot den scheldenden agent, die Frank het liefst den heelen nacht in een cel zou hebben opgesloten. — Wees toch blij, dat het zoo is! Had u dan liever gehad, dat het meer dan een hoorspel was geweest? — Neen, natuurlijk niet! lachte nu ook de agent. Het echtpaar, dat zoo ruw uit den slaap was gewekt, lachte ook. En zoo bestegen de dokter en de agent de auto weer. — En u? vroeg de dokter aan Frank, die daar verlegen op den weg bleef staan, rijdt u niet mee? — Heel graag, zei Frank haastig, mag ik dan mijn koffer ook meenemen? — Een koffer? vroeg de agent. — Ja, ik kon hem niet meer dragen en heb hem hier in het kreupelhout verstopt. — Nu gaat me een licht op, brulde de agent. U wilde alleen maar, dat wij uw koffer gingen halen. Eigenlijk moest ik u vannacht opsluiten. — Dat vind ik best, meende Frank, alleen maar slapen. Doch in Huizerveen gekomen, zat hij met de beide mannen nog even in een klein café en dronk op het welzijn van het echtpaar Janke.... (Nadruk verboden.)
— Nu gaat me een licht 0p....
DE NIEUWE „VRIEND”
Voor het hek fluit Jaap, het nieuwe vriendje, dat pas in het leegstaande huis, drie huizen verder, is komen wonen. Jaap is twee jaar ouder dan Bertje, maar Bertje voelt zich vereerd met zoon groote vriend, 't Is Jaap voor en na. Jaap kan leuke spelletjes bedenken waarvan Bertje het bestaan niet weet en die hij stilletjes voor Moeder verzwijgt. Hekjes opengooien, belletje trekken en nog veel meer. Nu bengelt Jaap over het hekje, terwijl Bertje met moeite de laatste restjes van zijn boterham naar binnen werkt, af en toe schuin naar buiten kijkend, of Jaap niet al te ongeduldig wordt. — Klaar. Bertje's kleine lijfje is al half de deur uit. . — Bert, nog even naar 't winkeltje hoor, zegt Moeder. — Hè, waarom nou? Jaap wacht. — Jaap kan toch meegaan. Of we moeten pannenkoeken zonder rozijntjes eten. Bertje denkt na. Jaap vindt boodschappen doen „kinderachtig". Wat dat beteekent, weet Bertje niet goed, maar vóór alles wil hij groot zijn met zijn vijf jaren. Maar lekkere rozijntjes in de pannenkoek of pannenkoeken zonder? — Bertje's hand krijgt 't geld, Moeder knoopt 't voor hem in een zakdoek. — Kom je gauw terug? — Joch, roept Bertje. Met Jaap verdwijnt hij uit 't gezicht. Jaap schijnt boodschappen doen niet zoo klein meer te vinden, althans hij gaat graag mee. Maar ze blijven lang weg. 't Winkeltje is toch twee straten verder. Moeder gaat op den uitkijk staan. Ziet met langzame stappen Bertje naderen zonder Jaap. — Wat ben je toch nog een klein manneke, denkt Moeder verteederd en ze verstopt zich achter de deur en vangt hem op. „Even vrijen". Schat ben je toch, denkt ze gelukkig. — Moekie? — Ja Bertepertepaatje. Maar Bertje lacht niet. Zijn vingertjes peuteren aan den zak. Voor er met rozijntjes gestrooid wordt, redt Moeder ze. — Wat is er toch gebeurd, ruzie met Jaap? Maar angstig, hij kan het niet langer verzwijgen, fluistert Bertje: — ,We hebben Okko niet betaald. — Heb je 't geld verloren? — Ikke, Jaap.... ik heb een ijsje gekocht. — IJsje. Jij! Moeder staat verslagen. Nog nooit heeft Bertje zooiets gedaan. Heel klein en schuldig staat hij daar. Kwam hij daarom alleen terug? Bertje moet alles vertellen. En haperend komt 't er uit, van 't versierde ijskarretje waar ze voorbij moesten en het plan, om de rozijntjes te laten opschrijven. — Hoeveel Ijs kocht Jè dan"Wel? — Eén van vijf. Jaap een van tien. Hij was heel veel dik, zegt Bertje nog jaloersch. — Zoon jongen kan je vriendje niet zijn. Bertje ga gauw Okke geld brengen. Arme Okke, misschien heeft hij nu niet eens geld om 'n broodje te koopen, overdrijft Moeder. Bertje houdt van Okke, 't oude manneke uit het winkeltje met zijn rinkelbel. Zijn kleine voetjes reppen zich naar Okke, hij kijkt niet op als hij Jaap passeert. Bertje zoekt weer troost bij 't witte konijn dat los mag loopen op het grasveld. Moeder rept zich om vlug klaar te zijn. Dan maar 't huis wat minder netjes, maar straks fijn met Bertje een tochtje op de fiets, al het moois buiten bekijken en Jaap probeeren te vergeten. NELLIE WESSELING. (Nadruk verlwden).
van HEINDE en VER. LOTERIJEN IN VROEGER DAGEN Een week lang feest bij de trekking.
In de 15e en de 17e eeuw werden vaak groote loterijen op touw gezet voor een of ander liefdadig doel. Wilde men een kerk of een weeshuis bouwen en was er geen geld genoeg, dan organiseerde men een loterij, waarvoor de toestemming van de overheid noodig was. Die werd voor een dergelijk doel zoo goed als nooit geweigerd. Zoodra de toestemming was gegeven, begon men met een aantal aanplakbiljetten te laten drukken, om de loterij bij het publiek bekend te maken. Die biljetten werden aangeplakt op de deuren van openbare gebouwen, kerken en aan de stadspoorten.
ledereen, die aan de loterij wenschte deel te nemen, moest zijn naam in een register teekenen. Meestal voegde hij er een rijmpje of een spreuk bij, met het oogmerk, zijn kansen op een prijs daardoor te vergrooten.
De registers, de namen en de spreuken bewaarde men in een grooten koffer, dien men met verscheidene sleutels sloot, waarvan de schout, een der burgemeesters en een schepen er elk een in bewaring kregen.
Om zooveel mogelijk volk te trekken naar de openbare loting, verzocht men de medewerking van de rederijkerskamers, die zich buiten de stadspoort verzamelden, waar zij door de ontvangende kamer werden verwelkomd.
In optocht ging het dan de stad binnen. Voorop liepen de rector van de Latijnsche school, de meesters en de leerlingen; dan volgden de vaandeldragers; daarna kwamen de aanzienlijke meisjes uit de stad, in het wit gekleed. Zij droegen de hoofdprijzen van de loterij. Ten slotte volgden de genoodigden, met muziek. Onder begeleiding van veel nieuwsgierigen werden de rederijkers naar naar hun logementen gebracht.
Een week lang was het feest, alsof het kermis was. Ondertusschen waren de heeren Van de loterij druk bezig met het rollen en bet ringen van de tienduizenden briefjes. Zij werden bijgestaan door de trekkers, lezers, nieters en schrijvers. Bij trommelslag maakten twee gecommitteerden van de wet en de heeren van de toterij bekend, dat de inschrijving gesloten Wias. Zij trokken in optocht de stad door. De trekking geschiedde in het openbaar op de markt, waar een tooneel opgeslagen was. vier trekkers, vier lezers, vier nieters en vier Schrijvers verrichtten het werk onder toezicht een der Heeren van den Gerechte, een uit vroedschap en een uit het College van **egenten of Kerkmeesters. Op het tooneel stonden twee groote korven, °en met de namen van de inleggers en een P*et de nieten en de prijzen. Men trok uit °eide korven een briefje, dat luidop werd •°°rgelezen. De halve stad was daarbij aanwezig en vermaakte zich bij het voorlezen "fr rijmpjes, wat vaak aanleiding gaf tot Ultbundige vroolijkheid. a.nV?eestal was een gebikkig prijswinnaar aanwezig onder de schare toehoorders. Die oir,*? dan °'P het tooneel geroepen en door de "«standers luid toegejuicht.