Algemeen Handelsblad

  • Kopieer en plak deze bronvermelding in je document

Onderstaande tekst is niet 100% betrouwbaar

DE WEEK VAN DEN HAAG Vorstelijke ontvangsten. — Een muzikale comédie.

De Hagenaren hebben deze week reden tot juichen gehad. Niet vanwege de ingediende ontwerp-begrooting der gemeente, die aanvankelyk een tekort van 4J millioen aanwees, dat met groote moeilykheden — belastingverhooging inbegrepen — moet weggewerkt worden. Maar, omdat onze residentie in de eerste plaats H. M. de Koningin en H. K. H. Prinses Juliana na een afwezigheid van vyf weken heeft mogen begroeten. Verder hebben we hier de hooge eer genoten van het bezoek van een sprookjesvorst, den Maharadja van Patiala met zes schoone prinsessen incluis en ten slotte heeft hier ten tweeden male — dit keer op de doorreis — Spanje's ex-koning Alfonso vertoefd. De terugkeer van onze beide vorstelijke personen is een triomfantelyke intocht geworden, een huldebetuiging, een hartelyk welkom, dat de mensch alleen diegenen bereid, die hem in hooge mate lief is. Een menschenmenigte als we alleen gewend zyn op Prinsjesdag stond langs den weg geschaard, ondanks de zekerheid, die het publiek tevoren had, dat men slechts een glimp van de Koningin en prinses Juliana zou kunnen opvangen. Immers het uur van aankomst viel op een tydstip, dat de duisternis reeds over de stad was gespreid en onze residentie kan nog altyd geen aanspraak maken op de qualificatie „lichtstad". Ontroerend was dit welkom, Koningin en Prinses bereid. Vlak by den uitgang van de koninklyke wachtkamer op het Stationsplein stond een heel oud vrouwtje, door een stok op de been gehouden. Wellicht zou zij de Koningin en de Prinses voor 't laatst zien. En dus heeft zy zich die gelegenheid niet willen laten ontnemen. En overigens bevond zich voor en in de omgeving van het station een dicht opeen gepakte menigte met moeite door agenten te voet en te paard in bedwang gehouden, toen de koninklyke auto wegreed naar het rustig gelegen buitengoed in de Scheveningsche duinen. Tot in de lantarens en tegen den hoekigen gevel van het stationsgebouw had het volk een plaatsje gezocht om toch maar vooral niets te verliezen van deze aankomst, die niets gedwongens had, die echt spontaan was, zonder oproep van eenige zyde. Een welkom, een hartelijk welkom, opgekomen uit het hart: hier toonde zich de „nuchtere" Nederlander in zyn ware gedaante, hier demonstreerde zich het ware gevoel van nationale eenheid. Daarom was het ook een merkwaardig welkom, deze terugkeer van onze Koningin en prinses Juliana. Intusschen heeft de Maharadja van Patiala ook niet over belangstelling van de zyde van het publiek te klagen gehad en dat is alleen maar ietwat teleurgesteld geworden door de omstandigheid, dat de Britsch-Indische vorst weliswaar de specifieke hoofdtooi van zyn geboorteland droeg, doch overigens een colbertcostuum van moderne Europeesche snit aan had. De staat, dien deze vorstryke vorst voerde, was van ongemeen royale allure. Voor hem alleen met zijn naaste gevolg was reeds één étage van hotel Des Indes noodig, maar daarenboven waren er op hooger gelegen verdiepingen nog kamers voor de rest van het uit vyftien personen bestaande gevolg gereserveerd. Enkel voor de bagage van den vorst en de zijnen was al heel wat ruimte noodig; immers de Maharadja reisde met niet minder dan 85 koffers, groot en klein, waarvoor zelfs een aparte bagagemeester mee was in het gevolg. Intusschen, de Britsch-Indische vorst heeft weinig in onze stad zelve vertoefd. Het grootste gedeelte van zyn verblyf hier te lande heeft hij in Amsterdam en elders doorgebracht. De Nederlandsche Karakorumreiziger, dr. Visser had den Maharadja zooveel aantrekkelyks over ons land verteld, dat dit de nieuwsgierigheid van den vorst gaande had gemaakt, reden waarom hij niet heeft willen verzuimen op zyn Europeesche reis ook een bezoek te brengen aan Nederland. En ten slotte het bezoek van Alfonso. Dat was dezen tweeden keer zoo mogelyk nog korter dan dat van eenige jaren geleden. Toen heeft de ex-koning tenminste nog eenige uren in onze stad vertoefd en behalve het Mauritshuis een korte sight-seemg gedaan. Doch ditmaal beperkte het bezoek aan de residentie zich slechts tot den tyd, noodig voor het versterken van den inwendigen mensch, van welk feit de meeste gasten nog onkundig bleven ook. Een overpeinzing: drie vorsten, drieërlei ontvangst. * * # Het Residentie-orkest heeft deze week comédie gespeeld. Niet dat de musici zich hebben „aangesteld", zooals kleine kinderen — en soms ook wel groote mensehen — dat bij tyd en wyle doen, maar in de ware beteekenis van dit woord. Het orkest heeft een muzikale comédie ten tooneele van de Kurzaal gevoerd: Haydn's „Abschieds-symphonie", spelende aan het hof van den vorst Esterhazy, die aan de leden van zijn huis-orkest vacantie had geweigerd. Haydn, die daarvan de onbillijkheid volkomen inzag heeft toen een list aangewend om het verlangde verlof toch te krygen. Stuk voor stuk liet hy de orkest-leden tydens een „soiree" aan het hof verdwynen, deed of hy er zelf niets van merkte, maar by het luisterrijke gezelschap steeg de verbazing met de minuut. Als Haydn ten slotte met slechts twee violisten overbiyft, wordt hy by den vorst ontboden en dan is het pleit onmiddellyk ten gunste van de „muzikanten" beslecht. Carl Schuricht was Haydn, had zien keurig in het groen gestoken en met schmink een treffende gelijkenis met den componist getroffen. Maar ook de leden van het orkest waren in kleurige costumes gekleed en... gepruikt. Vorst Esterhazy en zyn gezelschap waren ter linkerzyde van het tooneel gezeten, het decor: de muzieksalon uit den jare 1772: kaarsen aan de lessenaars. Twee Moorenlampenisten ontbraken zelfs niet, evenmin als een ceremonie-meester (een Nederlandsche collega van Haydn), die evenals Schuricht kosteiyk acteerde, zoo zelfs, dat, naar de critici hebben bericht, de echte Haydn min of meer het loodje heeft moeten leggen tegenover Schuricht-Haydn. Hetgeen voor het zeer talrijke publiek ditmaal nu eens geen bezwaar was, want men amuseerde zich met deze muzikale comédie opperbest. Dit is de tweede maal in dit zomerseizoen geweest, dat het Residentie-orkest een dergeïyke „streek" heeft uitgehaald. Den eersten keer kroop het orkest, toen het op een avond eens heel warm was, in de muziektent op het terras, waar overdag Henri Zeldenrust en de zynen concerteeren, en waren de Kurzaalbezoekers heerlyk in de zilte zeelucht gezeten, genietend van slepende Weensche walsmuziek. Het waren beide gelegenheden, waarby het orkest, dat zoo dringend steun noodig heeft van de burgery, ongetwyfeld aan populariteit heeft gewonnen. Men mag over de wijze, waarop dit gebeurt, van meening verschillen — ernstige muziekliefhebbers zullen er wellicht afkeurend hun schouders over ophalen en zich ergeren over zooveel wuftheid — dat neemt toch niet weg, dat andere tyden nu eenmaal andere zeden meebrengen. Ook het Residentie-orkest weet zich aan te passen!