in zijn verdediging geweest
Het was duidelijk, dat door de wijzigingen van den Heer Kool de wet duurder zou morden dan aanvankelijk aan de Kamer voorgespiegeld was. Maar hoeveel ? Men vroeg den Heer Kool dat eerst eens te willen vertellen. En wa t blee;: toen ?
Dit nml. : dat de minister meest bekennen het nog niet te hehben uitgerekend, maar dat het minstens wel 1 millioen zou bedragen !
Dat werd toch wel wat al te kras. En toen zelfs een man als Lohman moest komen verklaren, dat de wet zoo ingewikkeld was geworden, dat hij de zaken niet duidelijk meer uiteen kon houden en niet meer precies wist waar hij zich toe ging verbinden, terwijl hij als leek ia militaire zaken ook niet op de voorlichting der militaire specialiteiten in de Kamer kon afgaan, aangezien die 't onderling ook niet eens waren, toen trachtte de Heer Troelstra de Kamer voor een bévue en een lichtzinnigheid te behoeden. Waar we ons toe gaan verbinden, is op 't oogenblik niemand meer recht duidelijk, zei hij, zelfs niet een scherpzinnig man als de Heer Lohman ; alleen weten we zéker, dat we het volk zwaardere persoonlijke lasten gaan opleggen, door het aantal miliciens jaarlijks met 6500 man te vermeerderen, en dat de wet nu al op zijn minst 1 millioen meer zal gaan kosten, dan ons aanvankelijk voorgespiegeld was. We kunnen de zaken niet meer overzien en in zoon stemming kan en mag de Kamer geen besluiten nemen.
Daarom stelde hij voor de wijzigingen van den Heer Kool eerst nog eens in de afdeelingen te doen onderzoeken. Maar de Kamer volgde dien verstandigen raad niet op, ze was bang voor een dreigement van de Regeering, die mot parlementaire holïelijkheid zei »dat zij de spoedige afdoening der wet zeer op prijs zou stellen". En toen men begreep wat die uitdrukking beteekende, boog men het hoofd voor het spook van een nieuwe crisis.
Zoo plaste de Kamer in het moeras voort, en zit ze zich thans, als een blinde dooreen woud, door de moeilijkheden en onbegrijplijkheden der Militiewet heen te slaan.
Maar de Kamer heeft in de afgeloopen week ook nog iets béters dan dit Militiewet-geknoei gedaan.
Tusschen de druppeltjes door heeft ze ook enkele uren besteed aan de afdoening van eenige kleinere wetsontwerpen, die in staat van wijze waren en op de bureaux van de Kamer op behandeling wachten. Zoo werd o. m. een
niet erg geïukkig. "De locomotief : Samarangsch handels- en advertentie-blad". Semarang, 25-05-1901, p. 1. Geraadpleegd op Delpher op 24-04-2025, https://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:010298526:mpeg21:p005
een noodwetje. "De locomotief : Samarangsch handels- en advertentie-blad". Semarang, 25-05-1901, p. 1. Geraadpleegd op Delpher op 24-04-2025, https://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:010298526:mpeg21:p005
Advertentie. "De locomotief : Samarangsch handels- en advertentie-blad". Semarang, 25-05-1901, p. 1. Geraadpleegd op Delpher op 24-04-2025, https://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:010298526:mpeg21:p005
Wij hebben indertijd in ons blad medegedeeld, zegt het Amst. Ildbl., wat de Heer Niermeyer, in de vergadering van het Koninklijk, Aardrijkskundig Genootschap van '29 April 1899, als zijn oordeel gif over de algemeene kennis der land- en volkenkunde van Nederlandsch-lndië. >Wie weten wil", zoo spak hy — sop welk ante-diluviaansch peil het onderwijs in aardrijkskunde aan de Militaire Academie staat, hij bladere in het daar gebruikelijke leerboek der land- en volkenkunde, dat in staat is eiken lust tot onderzoek in deze vakken volslagen te vernietigen". Het haalde deze woorden met instemming aan, omdat zy hem versterkten in zijn, door verschillende feiten gestaafd oordeel dat aan het bedoelde leerboek (van De Hollander, herzien door Van Eek) vele, haast onvergeeflijke buten kleefden.
Toch moet het thans erkennen, dat de Heer Niermeysr te ver ging in zijn afkeuring, of althans inde gevolgtrekkingen die hij daaraan verbond. Hij verklaarde reeds zelf, dat de by het 'i opographisch bureau berustende uaonographieën van een aantal landstreken m indië, werden zij gepubliceerd, »een eeiezuü zouden vormen voor de officieren van den Generalen Staf"... En dus, dat aan het geographi3ch onderwijs te Breda, hoe gebrekkig dan ook, niet ten laste kon worden gelegd dat het den lust tot onderzoek voor iijoed vernietigd had. Integendeel: juist de ervaring dat men iets niet weet, wekt soms op tot studie, opdat een volgend geslacht beter ingelicht worde dan het tegenwoordige...
Dit heeft veel ,van een paradox. Men zou, al dus doorredeneerende, tot de slotsom komen, dat slecht onderwijs de voorkeur verdient I Kn die gevolgtrekking zal wel niemand tot de zijne maken. Het blad bedoelde dan ook slechts dit: de ondervinding doet zien, dat ondanks een gebrekkig leerboek, by menigeen de lust tot studie en onderzoek blijft bestaan, wanneer hij het nut, de noodzakelijkheid daarvan inziet. Dat de topographiscne dienst in Indië zoo voortreffelijk werk levert, moge dan in geringe mate te dankan zijn aan de inrichting waar de meeste olficieren van dien dienst hun aanvankelijke opleiding ontvingen, —de verdienste dier officieren is er te grooter om. Het Hdbl. betoogt dan verder: Ter loops willen wij, de lezing van den Heer Niermeyer verder nagaande, de opmerking cuaken dat hij veel te pessimistisch is geweest toen hy de vrees uitsprak dat de kennis van Borneo niet zou worden verrijkt door de reis van Dr. Niewenhuys dwars daor dat eiland... Sedert is niat alleen het belangwekkend reisverhaal van dien koenen onderzoeker geheel gepubliceerd, maar verscheen ook het uitvoerig verslag der tegelijkertijd ondernomen «geologische verkenningstochten in Centraal Borneo" van Prof. Dr. G. A. F. Molengraaf!. Beide werken zijn schitterende bewij zen, dat de apathie, door genoemden spreker voorspeld, niet bestaat, —en hij zal ontgetwijtöld de eerste zijn om zich daarover oprecht te verheugen.
Onze kennis van de Westerafdeeling van Borneo wordt verder op hoogst belangrijke wijze verrijkt door de uitvoerige monographie van den overste J. J. K. Enthoven, thans chef van den topographischen dienst in Indië, die, vergissen wij ons niet, de topographisohe opnemingen in die residentie heeft bestuurd, VaD die monographie verscheen onlangs, als supplement bij het Tijdschrift vanhet Kon. Ned. Aardr. Genootschap, het eerste stuk.
Wie zich eenig oordeel wil vormen over dit werk, kan, dunkt ons, niet beter doen dan herlezen wat een deskundige als de Heer Niermeyer in de straks bedoelde rede zei:
ïln onzen Archipel doet zich het merkwaardig verschijnsel voor dat vele streken, schier zonder overgangsstadium, van den ran;v van terra' incognita of niet veel meer, plotseling verheven worden tot die van topographisch nauwkeurig bekend terrein. Het merkwaardigst voorbeeld van de uitgestrektheiJ is daarbij zeker wel Borneo's Westerafdeeling, voor enkele jaren nog opgevuld met fantaisie-bergen, thans op voortreffelijke wijzf op groote schaal in kaart gebracht. Hebben we nu wel eea uitstekende kaart, (wij) missen daarom des te pijnlijker een dawoaed • op gelijken rang te stellen beschrijving"
En verder vermeldende, dat dergelijke beschrijvingen wal bestonden, maar niet open • baar gemiakt waren, merkte hij op dat d.2 Heer Enthoven zich in dat opzicht een meester had getoond:
»Indien ons Genootschap eens beginneu kon met de door hem opgestelde beschrijvingvan Borneo's Westeraf deeling aan het archievenstof te onttrekken en in het licht te geven, dan kou het een daad verricht heb ■ ben, misschien even gewichtig en vrij wat minder kostbaar dan menige ontdekkingsreis"
Het is ons onbekend, of het aan den aldus gegeven vriendelij ken wenkt te danken is, d&t het Aardrijkskundig Genootschap tothetpubiceeren van Enthoven's »Bijdragen tot de geó graphie van Romeo's Westerafdeeling" is overgegaan. Maar wèl weten wij, dat het daarmede een nuttige daad heelt verricht. Hier is nu — mogen wij zeggen—de »oimisbarecommentaar bij de voortreffelijke kaart", di
Althans, voor een belangrijk deel der residentie. De titel » Bijdragen" drukt niet uit, dat deze geheel zal besproken worden ; het is mogelijk, dat de schrijver zich bepailt tot het Kapoewas-gebied, en dus de noordelijkste en zuidelijkste kunstlandschappen buiten behandeling laat. Wij zullen dit moeten afwachten, en kunnen thaDS slechts zeggen: hoe meer hij geeft, hoe beter.
Het eerste stuk, dat thans voor ons ligt, behandelt de onderafdeeling Boven-Kapoeas met het daartoe behoorend landschap Boe Doet: aldus het tot dusver meest onbekende deel des lands. In den vijfden druk van De Hcllander's «Land- en Volkenkunde", welke in 1898 verscheen, werd nog gezegd dat deze onderafdeeling gelegen was »in den nog gedeeltelijk onbekenden uithoek der Westerafdeeling, die door lal van onafhankelijke Dajakslammen bewoond wordt"
ïOnmisbaar" mag men dergelijke beschrijving wèl noemen, in de eerste plaats voor de bestuursambtenaren, die geroepen worden om in die atreken orde en rust te verzekeren, welvaart te bevorderen, ontwikkeling te brengen.
In waarheid is daar nog alles te doen l Die onderafdeeling Boven-Kapoewas, bijna zoo groot als geheel Nederland, heeft een bevolking van niet meer dan 16,000 zielen ; men kan dus haast spreken van een onbewoond land. En daarbij komt, dit di Dajaksitie bevolking sedert vele jaren vermindert: door onderlinge oorlogen, door gebrek, door besmettelijke ziekten... Nu ons bestuur daar werkzaam begint op te treden, is er ten minste kans dat deze oorzaken gaandeweg verminderen en dat, ook dojr immigratie, dn bevolking toeneemt.
Wat de zonderlinge oorlogen" betreft, deze vonden veelal hun grond in het koppensnellen van sommige stammen, dat natuurlijk aanleiding gaf tot zelfverdediging en weer wraak. Het is in de laatste halve eeuw strek afgenomen, óók door den steun van ons bestuur aat de verdedigers steunde en de koppensnellers hielp bestrijden. Van een stam vernemen wij dat hy, tot voor 25 jaar nog nomaden, zeer berucht en gevreesd, nagenoeg is uitgestorven; van een andere, dat hij zich sedert 1890 niet meer aan aanvallen waagt; van verscheidene, dat zij in de laalste tientalten jaren zich geheel van het koppensnellen hebben onthouden, en tot onze meest trouwe onderdanen kunnen gerekend worden. Maar er zijn nog stammen die in bedoeld opzicht nog geenszin te vertrouwen zijn; ende Dajaks,die »in de diepste wildernissen verblijf houden in kleine hutten van takken, boomschois en bladeren, dan wel beschutting zoeken in kleine bergnolen of grotten" allerminst. Zij zyn nog hartstochtelijke koppensnellers, »de schrik van de geheele ons gezag erkennende bevolking van het Boven-Kapoewas-gebied"; het is duidelijk dat zij — volgens den lieer Bothoven niet meer dan 250 gezinn.n sterk — óf hun zwervend bestaan zullen moeten laten varen, ót ten slotte ondergaan in den strijd tegen de meer beschaafde elementen.
Het gebrek, waaraan de Dajiks veelvuldig blootslaan, ueemt af naaTJi&te rust en orde toenemen, nieuwe bronnen v.tn welvaart geopend worden en de handel zich ontwikkelt.
De besmettelijke ziekten worden, eenigszins althans, bestreden zoodra ons bestuur ich voldoende kan doen gelden; pokkenepidemieën o. a. zijn in geheel Indië zeldzaam geworden naarmate de vaccine veld won.
En de immigratie neemt toe zoodra de gev>rea verdwynen, am het verblijf in de diepe binnenlanden verbonden. Hoe noodzakelijk het is dat een Europeesch bestuur zich daar doet gelden, is o.a. duidelijk uit de beschryving van het landschap Boenoet, waar de vorst zonder eenige wettige inkomst n, alle ma^ht mist cm zich te d tn gelden, zoodat alle overtredingen ongestraft hlyven. Een wèl primitieve nataurstaat dus!
Men zal zicb eeniger mate kunnen voorstellen, hoe het in dergelijk land gaat, zoolang niet alle menschen wys en welgezind zyn.
Wij hopen dr.t vele ! elangstellenden in Indische toeslscden het werk van den Heer Enthoven zullen lezen. Zij zullen uit het reeds verschenen gedeelte, en zeker niet minder nit httgeen nog volgen zal, kunnen afleiden hoe grontsch de taak is, die, ook in de Westerafdeeling van Berneo, is weggelegd voor het Nederlandsche gezag dat, hoe meer het zich daar kan laten gelden, zal bijdragen tot de ontwikkeling van het land en hst geluk van zijn bewoners. En zij zullen ongttwyfeld hulde brergen aan het Aardrijkskundig Genootschap, dat de middelen beschikbaar stelde om de met zoo bijzondere zorg door den overste Enthoven verzamelde gfgevens te brengen onder hun bereik.
Ter Wester-afdeeling van Borneo.. "De locomotief : Samarangsch handels- en advertentie-blad". Semarang, 25-05-1901, p. 1. Geraadpleegd op Delpher op 24-04-2025, https://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:010298526:mpeg21:p005
Schreven voor De Locomotief.)
leer Kool^t Minister van Oorlog, de ter geff \heeft ziJn entree in deKa- M*SChar,«e»"r" Ban het woord. bo njPferg succesvol is dit optreden iog We Beweest. De Kamer is gelukkig iharjjjelnip oncier de bekoring van zijn 'toaronH L- en" Trouwens de auspiciën, icheneri °p het Binnenhof is yer- BoeHi> ' ,Waren niet van den meest beenden aard. iieUWg[.Waren zelfs Kamerleden, die zoo laadje lg bleken te ziJn precies het len nnrtVan de kous te willen weten en Ntanïf rt exPlicatie verlangden van de fooi a 1 ë den onder welke de Heer I Wsm portefeuille had aanvaard. *e W v°Tdat de Kamer de geschor- Btte „T - g der Müitiewet voortfëen'hpTa Z *J- aan den Heer Troelstra ge»gde ZlJn §evraagde en aangekon-
Nederlandsche Politiek door Frans Netscher.. "De locomotief : Samarangsch handels- en advertentie-blad". Semarang, 25-05-1901, p. 1. Geraadpleegd op Delpher op 24-04-2025, https://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:010298526:mpeg21:p005
c-•' lr°elstra toonde zich ver' Niet TUWSgieri?: ïoeg n!en dat hiJ aan il e Regeering >ij tus" kkedpT Ilnisters was afgesproken in h Beru he.gerwetten, maar—doelende op Fr°on i i overdeinmerging van de toaandJl bePali«g betreffende den 8- P°k. datd n„oefeningstijd — wilde h^ öeeiei) e «eer Pierson eens zou mede-8e Ra ' Wat er was afgesproken tusschen ' C?lng tevreH Was biJ °ók nog niet meê hij m eiJ- Hij wilde nóg meer weten. En door d °p' dat de Militiewet> behalve hisiersca eer Eland, ook door de Minkan wa«Mariue en Binnenlandsche Heer Eland "Uderteekend. Nu was de "et amendpm 6gers de afneming van terwijl de if ent"Van Gilse heengegaan, dje zich bli^6eren Roêll en Borgesius! o'ng ook f ns bun mede-onderteeke/a iTiaanri6^611 de opneming van den den verkla feningstiJdin de wet had' Die lom v.' Waren blijven zitten ! biet ai tefca begreep de Heer Troelstra lletla2eke n nuzou de Heer Pierson Beven r,; rt Wel eenige opheldering willei. 2ekerdUSar? d ' *:e «eer Pierson wilde dat wel, Ver^acht niet! En het ging §cliJk JW e^rtusschen de Ministers onderton tvs?chen de Ministers en de p-US afgesproken, dat kon en *areti _\ *?atuurlijk niet zeggen. Dal tet deb&t i-me zakol1' welke zich niet in «asta, lieten brengen. En daarmee et»de j^n die kwestie waarom Eland wèl, reo heer,eien Hoëll en Borgesius niet wa- Ndb |.?èaan ... o, dat was heel eenoeliJkh'e e- ]"' had, Jen ook wel de noodza- Va tQaa jder niet-opneming van den j|jj hadd n *n de we'; onderteekend, maat f eer Ej6ll et niet zóó noodzakelijk als de e ant* gevonden. Het was dus een DaaroVan meer of minder geweest! °»et z[y^ hadden zij den Heer Eland uetl We ï§roote" noodzakelijkheid kun- Nn ®n opstappen, terwijl zij zelf met %en • ere" noodzakelijkhe;d ware,) fitj Zl«en. rWje t 6' dl* echte Piersoniaansche stUr a°btte men Troelstra in het riet *jJU oyeri, tevens den Heer Eland aan ?lgeaiiiurPe'nzingen overlatend wat je Ht. JK wel aan dergelijke collega's 1 adat 1 etie h T6n den Heer Troelstran°g een v r°D m laten Praten, ging men kort vOort^ met de behandeling der Militiewet tQeri eerst bleek welk
Interpellatie. "De locomotief : Samarangsch handels- en advertentie-blad". Semarang, 25-05-1901, p. 1. Geraadpleegd op Delpher op 24-04-2025, https://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:010298526:mpeg21:p005
I'ster^11 wiJziSing is> die door den v°oiw op het ontwerp van zijn hÖferjS gediend. %eeri e Plerson had verklaard, dat de g het votum aanvaardde, dat P^t.Vi middel van het ameude- Gilse had uitgebracht. Zij e rKo 1 indeBl/2 maand. Maar... de t*CeptiPO Ste^ nu in zy'n nota twee l\ efinfi roor' welke die 8V2 maand v?'n.etl ,cl,le kunnen maken. ïen eerste JJJken n.e miliciens, die na 8!/2 maand iQtl2 ta etvoldoende geoefend te zijn, e?US e nden in de kazerue kunnen viïjiet /,» n ten tweede zal men, wanneer C° «fin°6g vr«willigers ziJn voor de Wiii.ontbrf>i/aiï het btiJvend gedeelte, ''gers k de ook uit de niet-vrij- Urmen aanvullen, zoodat bun diensttijd dan weer langer dan 81/2 maand wordt!
Maar naast het gedeelte der miliciens, die 8x/2 maand geoefend zullen worden, is er ook nog een gedeelte dat—na behoorlijke militaire vóóroefeningen — slechts 4 maanden voor eerste oefening zal behoeven op te komen. En nu heeft de Heer Kool ook een voorstel gedaan om een wijziging te brengen in den tijd, dat deze zoogenaamde »viermaanders" moeten opkomen.
Toen dit een ön ander in debat kwam, is de nieuwe Minister evenwel
een mal ding. "De locomotief : Samarangsch handels- en advertentie-blad". Semarang, 25-05-1901, p. 1. Geraadpleegd op Delpher op 24-04-2025, https://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:010298526:mpeg21:p005
gevoteerd, die echter van minder belang is dan de
wijziging der Muntwet. "De locomotief : Samarangsch handels- en advertentie-blad". Semarang, 25-05-1901, p. 1. Geraadpleegd op Delpher op 24-04-2025, https://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:010298526:mpeg21:p005
Het is tegenwoordig een goede gewoonte van de Kamer geworden, om, wanneer de artikelsgewijze behandeling van een wet is afgeloopen, niet dadelijk tot de eindstemming over te gaan. Deze wordt gewoonlijk nog eenigen tijd uitgesteld, om aan de Regeering de gelegenheid te geven de door aanneming van amendementen enz. noodig geworden redactie-wijzigingen aan te brengen en den leden nog eens over hun stem to ioen nadenken. Deze manier van behandeling heeft het voordeel, dat ze de Kamer voor overijling en gebrekkig geredigeerde wetten behoedt. Men heeft dat bij de Ongevallenwet en nu ook weer bij de Woningwet gedaan. En het resultaat is geweest, dat de laatstgenoemde met slechts 4 stemmen tegen werd aangenomen. D3ze wet heelt een niet te miskennen sociaal karakter en heeft onze wetgeving wederom en op een nieuw gebied doen breken met het heillooze beginsel der staatsonthouding. De wetgever heeft nu het recht gekregen om in te grijpen in bestaande woningtoestanden ten bate van de volksgezondheid. De gemeentebesturen zullen nu voortaan onder meer verplicht zijn een verordening 0p het bouwen eu bewonen van woningen op hun territoir in het leven te roepen, waarin voorschrilten in het belang der veiligheid en gezondheid zullen moeten zijn opgenomen. Ook zullen ze subsidiën kqogen geven aan vereenigingen, die zonder uitsluitend winstoogmerk, zich het bouwen van hygiënische arboiderswoningen ten doel stellen. Aan het bandeloos en ongereglementeerd bouwenvan huisjesmelkers en bouwspeculantjes,; die met krotten van woningen de arbeiders exploiteeren, en ten koste van hun gezondheid; en armzalige loonen woekerwinsten maken. En vooral wanneer aan den geest van deze wet mettertijd nog meer uitbreiding wordt gegeven door de macht van de gemeenten uit te breiden en ze de vrije hand te laten, om ook voor eigen rekening te mogen bouwen, zal ze zeker bevordelijk wezen, om aan het zoo moeilijke en ingewikkelde woningvraagstuk een spoediger oplossing te helpen geven. Maar dit is nog niet alles. üe Kamer heeft zich in de afgeloopen acht dagen overtroffen' in werkkracht. Ze heeft nóg meer gedaan, nóg meer wetsontwerpen aangenomen. Of eigenlijk spreken we wel wat te grcotsch, daar hetgeen we op 't oog hebben slechts
eindstcanming over de Woningwet.. "De locomotief : Samarangsch handels- en advertentie-blad". Semarang, 25-05-1901, p. 1. Geraadpleegd op Delpher op 24-04-2025, https://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:010298526:mpeg21:p005
en wel van het veelbesproken artikel 26. Dat artikel der wet van 1881 schrijft nml. het volgende voor: »Voor de lo»kaliteiten, waarin op 1 Mei 1831, zon»der strijd met wet of verordening, ster»ke drank werd verkocht, kan, zoolang »aan die lokaliteiten de bestemming om »voor verkoop van sterken drank in het »klein te worden gebruikt niet door een srlaad van den eigenaar of gebruiker is »ontnomen, de vergunning, tenzij in de «gevallen bedoeld bij art. 3, nos. 2, 3, »4, 5/ 6, 7, 9 en 10, niet geweigerd wor»den : »a. aan hem, die op voormeld tijdstip »daarin het bedrijf uitoefende, zoolang hij leeft. ; y>b. aan anderen gedurende de eerste »twintig jaren na voormeld tijdstip." Volgens sub. b. van dit artikel mochten de vergunninghouders, die tusschen 1 Mei 1881 en 1 Mei 1901 een lokaliteit met vergunning overnamen, dus blijven tappen, mits zij voldeden aan de overige bepalingen van de wet en hun vergunningsrecht vooruit betaalden. Maar na die twintig jaar? Wat dan? Volgens de letter van de wet zouden die nal Mei 1881 overgenomen vergunningen op 1 Mei a. s. vanzelf vervallen zijn. Maar tevens zou er dan ook vóór 1 Mei 1901 — den zoogenaamden »fatalen termijn" — door de Regeering een herziening der Drankwet moeten zijn ingediend, om den dan bestaanden toestand nader te regelen.
Toen de Heer Goeman Borgesius, voorzitter van den Volksbond tot bestrijding van Drankmisbruik, minister werd, koesterde men dan groote verwachtingen van die herziening der Drankwet. Maar die verwachtingen heeft hij, met zooveel andere, beschaamd. Hij heeft de zaak de eerste drie jaar van zijn Ministerschap laten rusten, en diende pas in het vierde jaar, dus tegen den tijd, dat de fatale termijn begon te naderen, zijn wetswijziging in- Maar dit ontwerp ontketende een storm van bezwaren. En het waren niet alleen de belanghebbende vergunninghouders, die naar de wapenen grepen, ook de partijgenooten van den Heer Borgesius en zelfs de drankbestrijders kwamen in de oppositie.
Nergens vond hij steun. Bijna verlaten door allen, kwam bovendien het verslag van het afdeelingsonderzoek hem verwittigen, dat zijn wijziging zoo goed als zeker verworpen zou worden. Ook beloofden zich langdurige debatten te zullen ontspinnen, waarvoor echter vóór Juni de tijd ontbrak. En vóór '1 Mei moest de zaak geregeld wezen. Wat te doen? De minister wist het. Hij maakte ineens aan het gevaar voor zijn ministrieel leven en aan alle moeilijkheden een einde door in de haast een noodwetje in te dienen, dat ten doel ha^i den toestand, waarin de vergunninghouders van sub. b. van artikel 26 verkeerden nog voor vier jaar — dus tot \ Mei 4905 — werd gecontinueerd. Dit noodwetje is nu in de afgeloopen week bij de Kamer in behandeling gekomen. De Heeren Rink en Meesters konden zich evenwel met dien termijn van 4 Mei 1905 niet vereenigen, omdat dan de beslissing mogelijk tegen den tijd van het verstrijken der volgende vierjarige parlementaire periode en met de stembus voor oogen — dus op een hoogst ongeschikt en gevaarlijk oogenblik—zou kunnen vallen. Daarom stelden zij voor 1904 in plaats vanl9os te lezen. En de minister eindigde met dit amendement over te nemen. De toestand, die nu geboren is, komt hierop neer, dat alles bij het oude blijft; ook zij die een vergunning overnamen tusschen 1 Mei 1881 en 1 Mei 1901 zullen die tot 1 Mei 1904 n^pgen behouden. Alleen zal deze categorie van vergunningen in dien tusschentijd niet meer mogen worden overgedragen; overtydt de vergunninghouder of sluit hij zijn zaak vóór dien tijd, dan vervalt de vergunning. Door dezen maatregel behouden 6000 kroeghouders hun broodwinning tot minstens 1 Mei 1904. 22 April iQOL
Drankwet. "De locomotief : Samarangsch handels- en advertentie-blad". Semarang, 25-05-1901, p. 1. Geraadpleegd op Delpher op 24-04-2025, https://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:010298526:mpeg21:p005
Dezer dagen zijn enkele Hollanders met de Pembroke Castle uit Transvaal teruggekeerd. Een hunner, die tot den dag van zijn vertrek in Pretoria gewoond heelt, vertelde de Tel. dat in het »dorp" weinig van den toestand op het oorlogsterrein uitlekte. Onder Lord Roberts heerschte er veel minder geheimzinnigheid en veel meer leven, üe officieren leidden een leventje van Vroolijken Frans, hun vrouwen waren uitgekomen en er werd gepie-nict en getennist en getead alsof alles pais en vrede was. Kitchener bracht in dit alles verandering. De dames werden naar Kaapstad en de heeren naar het front gezonden, en over den stand van zaken werd geen woord meer losgelaten. Het eenige, dat aan den oorlog herinnerde, waren de onafzienbare rijen witte linnen tenten om Pretoria, opgepropt met zieken, en de groote kuilen, op geregelde tijden gedolven, waarin soms 30Ü en meer tijken tegelyk gestopt werden. De houding der Tommies tegenover de burgerij laat niets te wenschen over. Wat zij koopen wordt contant betaald. Veel koopen kunnen zij echter niet, want hun soldij ï>edraagt slechts f 0.80 per dag, vrij wat minder dan een Kaffer verdient.
De geest in het leger wordt het best gekenschetst door het vertrek der Nieuw-Zeelanders. Met kunst en vliegwerk waren deze kolonisten in dienst gehouden, steeds werden weer nieuwe beloften gedaan, doch het in uitzicht gestelde verlof kwam niet opdagen Ten slotte werd de houding dezer vrijwilligers van dien aard, dat Kitchener het raadzaam oordeelde, de heeren zelf toe te spreken.
In »luli dress" trad het corps aan. De opperbevelhebber hield een gloeiende speech vol van koningin en vaderland, en geraakte aan het eind zoo in vuur, dat hij uitriep: „wie de gelederen verlaat om naar Australië terug te keereii, is een lafaard I" «Rechts om keert marsch", bulderde de kolonel der Nieuw-Zeelanders en naar huis gingen deze Groot-Engelanders. Den volgenden dag kon men in de Engelsche bladen aandoenlijke verhalen lezen over de geestdrift waarmede de Nieuw-Zeelanders geweigerd hadden te vertrekken!
De Boeren-vrouwen zijn nog even onverzoenlijk als in het begin van den oorlog. Tegen het verbod in, dragen zij de Transvaalsche kleuren. Toen een harer daarvoor bij Lord Roberts ontboden werd, hield zij hem een revolver onder den neus en vroeg of daar ook een permit voor noodig wa^s. De edele Lord tuimelde van schrik van zijn stoel en wist niet hoe gauw hij om assistentie zou leleloneeren.
Een paar dagen voor de plechtige uitreiking van eenige Victoria-kruisen werd met grooten ophef bekend gemaakt, dat de ordeteekenen door Afrikaner-meisjes op de borst fier dapperen zouden worden gehecht. Op Jen dag der plechtigheid was er geen Afri kaner-meisje te vinden. Een vermakelijk voorval had plaats met het Boschveld-corps. Een eigenaar van een hotel bij Pienaersrivier, wiens woede tegen de Boeren geen grenzen kende, omdat zij, volgens zyn beweren, zijn huis geplunderd hadden, wist bjj Lord Kitchener zooveel vertrouwen te wskken, dat hij diens hooge goedkeuring verkreeg tot het uitrusten van he! Boschveldcorps, waarmede hy de om Pretoria stroopends Boeren zooveel mogelyk afbreuk zou doen.
Er werd ijverig gerekruteerd, vooral onder Afrikaners, die, zooals de seintoestellen weldra tikten, blijde waren hun ingenomenheid met de Engelschen te kunnen toonen door zich bij dit corps te doen inlijven.
De 300 man trokken uit. Het duurde niet lang of zy stieten op een Boeren-com aiando en toen zag men een 50 man, uit pure aanhankelijkheid aan het Britsche Gouvernement in vol'en galop naar de Boeren-stellingen toerennen, waar ze met open armen ontvangen werden. Eien andere klomp, die neiging vertoonde, denzelfden weg op te gaan, werd door de eollega-Boechvelders omsingeld en gedwongen de wapenen neer te leggen. Groote overwinning der Engelschen, heette het toen. Meer dan vijttig Boeren met de wapenen in de hand verrast en tot overgave (redwongenü Wat men verstaan moet onder ïgelijke rechten", die de Engelschen zouden brengen, blijkt hieruit, dat alleen Engelsche goederen mogen ingevoerd worden. Brieven van niet- Britsche kooplieden worden eenvoudig opgehouden.
Volgens dezen zegsman was de toestand in Johannesburg vrij wat erger dan in Pretoria.
Ia de goudstad wordt alleen verkocht door Regeerings-winkels, waarvoor men uren moet wachten voor men geholpen wordt.
£r is een voortdurend gebrek aan meel waarin van Pretoria uit gemakkelijk voorzien zou kunnen worden als... de militaire gou verneur van Johannesburg niet met zijn collega van de hoofdstad overhoop lag.
De prijzen der levensmiddelen worden dooide gouverneurs vastgesteld, watten gevolge heeft, dat in Pretoria tal van handelaars met groote voorraden in hun maag zitten, die zij wegens den lagen ofiiciëelen prys niet verkoopen willen.
De Hollanders, die nog in Pretoria zijn, worden goed behandeld. Sommigen, die voor de hospitalen of het leger werken, doen schitterende zaken.
Deze landgenoot, die bovenstaande mededeelingen verstrekte, deed de reis over Durban. Zoowel daar als te Kaapstad zijn de uitlanders, de refugié's het roerige element. Hun meening over den oorlog wordt het best vertolkt door een nieuw liedje op een aangename wijs, onlangs door een hunner vervaardigd en waarvan het refrein luidt: »0, geef ons onze grieven terug!"
Uit Pretoria.. "De locomotief : Samarangsch handels- en advertentie-blad". Semarang, 25-05-1901, p. 1. Geraadpleegd op Delpher op 24-04-2025, https://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:010298526:mpeg21:p005