Door H. van Galen Last
„Wee degene die nuances ziet in de godsdienstoorlog rond de kruisraketten." Zo luidt een van de dagboekaantekeningen van Mient-Jan Faber in zijn Min x min = plus (De Haan) Het is een voortreffelijk beeld voor wie beseft dat een godsdienstoorlog alleen mogelijk wordt wanneer beide partijen zich in de greep van de waanzin bevinden. Waanzin, omdat beide partijen vergeten dat zij hetzelfde vereren. En het is die vergeetachtigheid die ertoe leidde dat de paus de antichrist werd voor de protestanten, zoals Luther voor de katholieken (en zoals de kernwapens dat zijn voor bewegingen als het IKV en het Kremlin voor de Reaganieten). Als het Mient-Jan Faber ernst is om een einde te maken aan althans die oorlog die hij zelf een "godsdienstoorlog" noemt, dan zal hij in de eerste plaats zijn eigen aanhang ervan dienen te doordringen dat er genoeg "andersdenkenden" zijn, die de oorlog en het moderne oorlogstuig net zo verafschuwen als welke aanhanger van de ontwapeningsbeweging ook. En lang niet alle "andersdenkenden" zijn kritiekloze aanhangers van Reagan. Het kernpunt blijft dat die "andersdenkenden" geloven dat de vrede in Europa minder bedreigd wordt door het wapentuig zelf — hoe moorddadig en geraffineerd ook — dan door de politiek die door mensen wordt bedreven. Een politiek die telkens van geval tot geval dient te worden bekeken, waarbij Europeanen die van Reagan niet kritisch genoeg kunnen volgen. Dit laatste doet evenwel niets af aan hun overtuiging dat niet de enige, maar wel de ernstigste bedreiging sinds 1945 nog altijd uitgaat van Moskou. En Moskou vormt die ernstiger bedreiging door zijn ideologie en het politieke systeem dat erop is gebouwd, niet doordat Gorbatsjov minder "fatsoenlijk" zou zijn dan de oude filmster in Washington. 45 Jaar na dato is er, op een paar honderd kilometer oostelijk van onze grenzen, nog niet het eerste begin toegestaan b.v. van een discussie over de werkelijke toedracht van wat resulteerde in het massagraf van Katyn. Duidelijke taal Zulke feiten, en er zijn er veel meer, spreken duidelijke taal. Zij vertellen van een bewind dat niet van de discussie houdt. „Betrekkingen op basis van gelijkrechtigheid en een open discussie zijn in de communistische wereld nooit mogelijk geweest", schrijft Michel Tatu, de auteur van een bekepde studie over de macht in de Sovjet-Unie* in zijn laatste publicatie over de betrekkingen
tussen Oost en West, Eux et nous**. Niet alle „andersdenkenden" concluderen hieruit, zoals in de ontwapeningsbeweging wel eens wordt gedacht, dat er niet met Moskou gepraat moet worden. Maar wie de dialoog wil, dient niet alleen te weten waarover, maar ook met wie hij spreekt. Wat dit laatste aangaat, heeft het er dikwijls de schijn van dat nogal wat Nederlanders bereid zijn ieder spoor van hun veelgeroemde nuchterheid af te leggen, zodra er zich een „belangrijk personage uit de omgeving van het Kremlin" aandient, die bezeten schijnt van het verlangen om speciaal met Nederlanders' te converseren. „De Sovjets voelen zich bedreigd", wordt er dan gezegd, „zij zijn aangevallen tijdens de revolutie, zij zijn aangevallen door Hitier". Inderdaad kan op zo'n manier met de geschiedenis alles worden bewezen. Er zou al veel gewonnen zijn als de ontwapeningsbeweging onomwonden zou willen erkennen dat de communistische ideologie — die ten aanzien van het buitenland nog springlevend is — zeker zoveel verklaart van de Russische politiek als dat gevoel van bedreigd te zijn.
Lenin schreef nog voor de Russische revolutie, in 1916, de ontwapeningsbeweging een bewijs te vinden van het „smerigste opportunisme". Een jaar eerder had hij laten weten dat het communisten niet verboden was om gebruik te maken van pacifistische sentimenten, als dat in hun kraam te pas zou komen. En sinds Lenin is de verheerlijking van de macht een hoeksteen van het Sovjet-stelsel gebleven. Hiermee is niet gezegd dat de Sovjet-Unie een oorlogszuchtig land is, zoals nazi-Duitsland dat was. Ook deze beschuldiging wordt „andersdenkenden" te gemakkelijk voor de voeten geworpen. Tot nu toe zijn Sovjet-leiders zeker geen avonturiers geweest, zoals Hitier. Zij hebben echter ook nooit scrupules getoond in de laatste 45 jaar, om door militair optreden en oorlog hun machtsgebied uit te breiden als zij geloofden dat de tegenpartij zwak was. En vooral, volgens Michel Tatu, wanneer de tegenpartij te weinig vastberadenheid in haar verweer zou tonen (Afghanistan is dan een „vergissing", zoals Finland dat in 1939 was). Het Joegoslavië van Tito is een duidelijk voorbeeld van een land dat een oorlog met de SowjetUnie kon voorkomen doordat het
Stalin wist te overtuigen van zijn eensgezinde wil tot verzet. De Franse communist Henri Claude schreef in een drie jaar geleden gepubliceerd werk***): "De macht die de Sovjet-Unie heeft opgebouwd, staat het toe een vermindering van de bewapening af te dwingen nog voor het socialisme over de' gehele wereld zal heersen ... De ontwapening is vandaag een middel geworden om het socialisme over de wereld te verbreiden." Het is een van de kwaliteiten van het laatste boek van Tatu te hebben aangetoond dat zulke woorden niet kunnen worden genegeerd als het resultaat van de op hol geslagen fantasie van het eerste het beste communistje. Twee kampen Tatu is jaren lang de Moskouse correspondent geweest van Le Monde, een blad dat altijd is beschouwd als een onafhankelijke, linkse krant die nooit een kritiekloze bewondering voor de Amerikaanse politiek heeft getoond. De leiders in het Kremlin en wie dat ook zijn, komen voort uit een kring die vanuit zijn ideologie, volgens Tatu, gewend is de wereld te verdelen in twee principieel
onverzoenlijke kampen. Vanuit het Kremlin gezien zijn er "wij" en zijn er "de anderen", dat wil zeggen zij over wie "wij" (nog) geen absolute macht hebben en die daarom gewantrouwd dienen te worden. Volgens Tatu komt het er voor het Kremlin nog steeds op aan de machtsverhoudingen in de wereld ten gunste van het "socialistische" kamp te veranderen. Maar terwijl de VS ook de economie en de massacultuur voor hun machtspolitiek aanwenden, moet de Sovjet-Unie het, met de afnemende aantrekkingskracht van het marxisme-leninisme, steeds meer hebben van zijn militaire kracht. Michel Tatu is er in Eux et nous allerminst op uit "ons" vijandbeeld te verscherpen en hij staat zeker niet kritiekloos tegenover het Westen. Wel behandelt hij een aantal aspecten van de Oost-West verhouding die door westerse ontwapeningsbewegingen te vaak worden omzeild. Zijn boek kan de nuchterheid in Nederland stimuleren en daarmee "de godsdienstoorlog rond de kruisraketten" helpen beëindigen. Tatu herinnert er aan dat het tot de joods-christelijke traditie behoort te geloven dat het gesprek, de dialoog, op zichzelf al een waarde vertegenwoordigt. In het verlengde hiervan ligt het vermoeden dat ieder probleem oplosbaar is, zodra het "bespreekbaar" wordt gemaakt. Bespreekbaar wordt iets wanneer ik het gesprek te goeder trouw aanvang. Maar in mijn joods-christelijke achterhoofd steekt dan wel de gedachte dat, wanneer ik te goeder trouw ben, ik de ander verplicht het ook te zijn. Voor deze ethische chantage zijn de macchiavellisten in het Kremlin ongevoelig. Zij willen ook graag het gesprek, de "dialoog", maar alleen als hun belangen er mee worden gediend. Zij willen graag het gesprek met Westeuropeanen, als daarmee de kans op Amerikaans-Europese misverstanden of irritaties wordt vergroot. Zij willen graag het gesprek met Amerikanen, als daaruit een "ontspanning" zou kunnen resulteren die hun de mogelijkheid biedt zich sterker te maken, terwijl de ander verzwakt, — precies zoals in de vorige "détente", die van de jaren zeventig, is gebeurd, toen de Sovjets niet alleen hun machtsposities in Afrika en Afghanistan konden uitbreiden, maar ook hun SS-20 raketten ontwikkelden om ze op Europa te kunnen richten. *) Michel Tatu, Le pouvoir en URSS (Grasset, Parijs 1967) **) Michel Tatu. Eux et nous (Fayard, Parijs 1985) ***) Henri Claude, La troisième course aux armements (Ed. sodales. Parijs 1982).
Ontwapening als middel om het socialisme te verbreiden. "NRC Handelsblad". Rotterdam, 03-06-1985. Geraadpleegd op Delpher op 14-03-2025, https://resolver.kb.nl/resolve?urn=KBNRC01:000029745:mpeg21:p008
"NRC Handelsblad". Rotterdam, 03-06-1985. Geraadpleegd op Delpher op 14-03-2025, https://resolver.kb.nl/resolve?urn=KBNRC01:000029745:mpeg21:p008
Door A. F. van Zweeden
Zweden is een land dat mij ligt. Dat komt natuurlijk niet alleen door de naamsverwantschap- wie weet welke historische banden mij met dat land verbinden?maar vooral door de noordelijke ordelijkheid en overzichtelijkheid. Het is een van de best georganiseerde landen, een dorado voor buitenlandse journalisten die er snel hun weg willen vinden. Het is een zo open en toegankelijke maatschappij, dat het weinig moeite kost door te dringen tot de juiste bronnen. Zweden is bovenal een sociaaldemocratisch land, ook al wordt het soms bestuurd door partijen die „burgerlijk' worden genoemd. Sympathiek is mij bovenal de manier waarop Zweedse staatsburgers van tijd tot tijd blijk geven van hun ongenoegen. Bij mijn jongste bezoek was er een grote demonstratie van boeren in Stockholm die protesteerden tegen het landbouwbeleid en tegen de hoge BTW-tarieven. Het was de eerste massa-demonstratie van landbouwers sinds 1914. Zo een gebeurtenis in Zweden is wel indrukwekkend door zijn massaliteit, maar tegelijk ook zo ingetogen en rustig, dat het aan een wat uit de hand gelopen familie-reunie doet denken. De politici die de schriftelijke protesten in ontvangst nemen staan er bij te glimlachen of ze net zo goed aan de kant van de protestanten hadden kunnen staan. ■k Ooit stond Zweden model voor de moderne vezorgingsstaat waarin kapitaal en arbeid een ideale vorm van samenwerking hadden weten te vinden. Aan de arbeidsverhoudingen lag en ligt een in 1938 gesloten overeenkomst ten grondslag die de arbeidsmarktorganisaties waren aangegaan om zichzelf te beschermen tegen overheidsinmenging. Met deze overeenkomst, die genoemd werd naar het badplaatsje bij Stockholm waar de werkgeversorganisatie SAF en het grote vakverbond LO hun overleg voerden, Saltsjobaden, was de basis gelegd voor de gecoördineerde onderhandelingen op centraal niveau. Dit systeem heeft tot in de jaren tachtig bevredigend gewerkt. De sluitsteen werd na de oorlog gelegd, toen het Rehn-Meidner model eraan werd toegevoegd. De staat kreeg daarmee de functie om door zijn economische politiek de vraag zodanig te beperken - als tegenwicht tegen het inflatore effect van de looneisen van de vakbonden-
dat sommige ondernemingen gedwongen werden hun produktie te verminderen of hun bedrijven te sluiten. De arbeidskrachten die daardoor vrij kwamen werden door middel van de arbeidsmarktpolitiek naar efficiëntere ondernemingen en bedrijfstakken geleid. Dit was de manier om de Zweedse industrie te moderniseren. Het arbeidsmarktbeleid - dat in handen werd gelegd van een typisch Zweeds corporatief orgaan, Arbedsmarknadstyrelsen, AMS - is het sluitstuk van het sociaal-economisch beleid. De kritiek die ik op dit systeem te horen kreeg, omdat het veel feitelijke werkloosheid aan het oog onttrekt, is daarom niet geheel terecht. De kracht van het Zweedse arbeidsmarktbeleid is, dat het zorgt voor de opleiding en (her)scholing van arbeidskrachten die overbodig zijn of dreigen te worden in verouderde en verliesgevende bedrijfstakken. Het past met zijn verplichte scholings - en herscholingsprogramma's in een sociaal stelsel waarin gedwongen ontslagen wettelijk bijna onmogelijk zijn gemaakt en waarin vakbonden het recht hebben verworven om met de ondernemers te onderhandelen over ontslag en aanwerving van personeel en over de manier waarop de arbeid wordt georganiseerd. * De jaren vijftig en zestig waren de gouden jaren van het Zweedse model. Onder de oppervlakte bouwden zich spanningen op. Er kwam verzet tegen het centralisme in de loonpolitiek van LO die gebaseerd was op solidariteit, gelijk loon voor gelijke arbeid. Het antwoord van de vakcentrale was verlegging van het zwaartepunt van haar acties naar democratisering van de ondernemingen. Investeringsfondsen in handen van werknemers werden op de agenda geplaatst, voornamelijk om de lokale bonden meer invloed te geven, zonder de eigen macht over de loonpolitiek op te geven. Daardoor ontstond in Zweden een nieuw soort klassenstrijd. De werkgevers zagen in de werknemersfondsen een regelrechte aanslag op de markteconomie en het vrije ondernemerschap. Toen de sociaal-democraten na een interregnum van zes jaar in 1982 opnieuw aan de macht kwamen, werden de werknemersfondsen bij wet ingesteld en gingen de werkgevers met tienduizenden de straat op om te protesteren.
Na de oorlog hebben de Zweden lange tijd geloofd in grootschalige operaties en gecentraliseerde besluitvorming. Er wordt in Zweden wel eens gesproken over „gecentraliseerd gezond verstand."Niet ten onrechte, vind ik nog steeds. Een van de duidelijkste kenmerken daarvan vind ik het besluit ( van 1960 al) om een algemeen aanvullend pensioenfonds in te stellen. Het voornaamste argument van de sociaal-democraten was dat dit pensioenfonds de zozeer gewenste mobiliteit van de arbeid zou bevorderen, omdat de verworven pensioenrechten niet afhankelijk waren van het bedrijf waar de werknemer werkte. Wij in Nederland kunnen jaloers zijn op zo'n pensioenstelsel waar wij al sinds 1968 over aan het tobben zijn. Nog altijd vormt volledige werkgelegenheid de hoofddoelstelling van het sociaal-economische beleid. De Zweedse regeringen - zeker niet alleen de sociaaldemocraten maar ook hun burgerlijke voorgangers - hebben daar een hoge prijs voor over. De vraag die dezer dagen en in het zicht van de parlementsverkiezingen aan de orde is luidt of de regering-Palme toch niet een te hoge prijs heeft betaald. De poging om een mengvorm te vinden voor een keynesiaans expansief beleid en een anti-inflatoir beleid is duidelijk mislukt. De Zweden, die niet van herverdeling van arbeid willen weten als oplossing van het werkloosheidsprobleem, zien geen andere weg om volledige werkgelegenheid te handhaven dan het stimuleren van de produktie en de totale vraag. * Zweden staat bekend als een van de rijkste landen van de wereld. Daarom hoor je er wel van op als je verneemt dat zeker een half miljoen Zweden sociale bijstand nodig heeft, omdat ze er met hun verdiensten uit arbeid niet komen. De oppositie wil dit gegeven graag in de verkiezingscampagne kapitaliseren. In elk geval wijst deze vorm van welvaartsarmoede er op dat er iets scheef zit met de aandacht voor het individu. Dat geldt trouwens ook voor degezinnen die uit elkaar worden gerukt omdat ze door de hoge belastingen zo weinig over houden dat man en vrouw 'wel genoodzaakt zijn allebei te gaan werken. En denk maar niet dat dit een toestand is die uit emancipatieoogpunt ideaal wordt gevonden.
Land van gecentraliseerd gezond verstand. "NRC Handelsblad". Rotterdam, 03-06-1985. Geraadpleegd op Delpher op 14-03-2025, https://resolver.kb.nl/resolve?urn=KBNRC01:000029745:mpeg21:p008
In zijn bestrijding van de meningen van de heer Wever (NRC Handelblad 13 mei) omtrent de mogelijkheid van zelfbeschikking en wilsvorming terzake euthanasie, verklaart de heer Glastra van Loon dat Wevers' betoog rust op een petitio principii (NRC Handelsblad 23 mei). Ik deel deze mening, zij het op andere gronden dan die welke de heer Van Loon aanvoert. Het probleem is dat het betoog van Van Loon eveneens rust op een petitio principii: gesteld wordt dat — indien de patiënt een besluit heeft genomen tot euthanasie — wij dat besluit hebben te eerbiedigen. De heer Van Loon houdt de heer Wever voor dat deze uitgaat van maatstaven waarvan hij de juistheid nog moet bewijzen. Een en ander gaat gelijkelijk op voor de these van de heer Van Loon. De traditionele christelijke leer heeft als uitgangspunt: de volstrekte onschendbaarheid van het leven. Met dit uitgangspunt is geheel een zelfbeschikkingsrecht van de mens in strijd. De christelijke leer omtrent de eerbied voor het leven is absoluut. Daarin kan geen sprake zijn van een rechtens relevante overlijdenswil. Zo is daarin het levenstestament (? zou doodstestament niet een juistere aanduiding zijn ?) nietig en behoort dat zonder enig rechtsgevolg te blijven. Dit uiterst principiële punt wordt zelfs niet aangestipt in de bijdrage van de heer Van Loon: aldus komt zijn vertoog op lemen voeten te staan, en boet zijn aanbeveling dat wetswijziging "dringend geboden" is ernstig aan waarde in. "De wetgever" aldus de heer Van Loon ...." dient zowel het recht tot uitsluiting van euthanasie van hen die dat willen, als de vrijheid om hulp te geven aan mensen die hun leven willen beëindigen in hun geval te erkennen ...." Helder is deze aanbeveling aan de wetgever allerminst. Wat is: het recht tot uitsluiting van euthanasie? Wat betekent: de vrijheid om hulp te verlenen? Includeert dit laatste de vrijheid om heeft hulp te geven? Wordt door de hantering van het begrip "recht op uitsluiting van euthanasie" de gehele zaak niet op zijn kop gezet? Al met al meen ik dat in de discussies omtrent euthanasie de kwestie van het zelfbeschikkingsrecht van de mens buiten elke beschouwing dient te blijven. Het ware wijzer m.i. om het vraagstuk van de euthanasie te beschouwen als een objectief, medisch vraagstuk. Aldus vermijdt men ook het penibele punt van de "inspraak" van de familie van de patiënt, welke inspraak overigens als onaanvaardbaar moet worden afgewezen. De arts — of een team van artsen — kunnen onder
stringente voorwaarden — de bevoegdheid verkrijgen om levensbeëindigend op te treden: geheel los van de wil van de patiënt, laat staan van zijn familie. Of, en in hoeverre de arts feitelijk al dan niet rekening houdt met de wil van de patiënt, is in het kader van eventuele regelgeving irrelevant. Gelet op de hoogwaardigheid en integriteit van onze medici, kan en mag de wetgever het euthanasie-vraagstuk als het ware objectiveren en ter praktische beoordeling over laten aan de medische stand. Wel zal de wetgever strenge normen moeten stellen waaraan bij die medische beoordeling de hand dient te worden gehouden. Tevens zou de wetgever daarbij het artificiële onderscheid tussen "actieve" en "passieve" euthanasie kunnen opheffen. Dr. J. A. T. J. M. Duvnstee Voorburg Onvoltooide dekolonisatie Het artikel van uw correspondent K. Lindijer van 25 mei j.1. over de toekomst van de kleine koloniën in oceanen stelt ten onrechte dat nog slechts 3 miljoen mensen niet gedekoloniseerd zijn. Naast Namibië worden genoemd Gibraltar en 17 kleine eilandgebieden gelegen in de grote oceanen. Maar zo simpel ligt de zaak niet. In de gauwigheid tel ik er ruim veertig miljoen mensen bij: naast Gibraltar heeft Engeland nog steeds Noord-Ierland wederrechtelijk in bezit, maar de meeste nog te dekoloniseren gebieden bevinden zich aan de andere kant van het ijzeren gordijn, namelijk de vóór 1939 onafhankelijke staten Estland, Letland en Litauen en niet te vergeten de onmetelijke gebieden in Azie tussen Oeral en Beringstraat, van de Noordpool tot aan de grenzen van China, Afghanistan en Iran, gebieden met een eigen Aziatische bevolking en eigen culturen, die thans in feite Russische koloniën zijn. Misschien konden de ontwikkelingslanden hun solidariteit met de door Rusland gekoloniseerde volkeren eens wat nadrukkelijker in de organen der Verenigde Naties aan de orde stellen. Het Westen zou dit hete hangijzer van het Russische imperialisme trouwens ook best eens onder de aandacht der internationale organisaties kunnen brengen, in plaats van de onderdrukking daarginds dood te zwijgen. Dr. P. J. van Dooren Bu
zal blijven of niet. (NRC Handelsblad 17 mei) Van belang is hier onder andere de demografische ontwikkeling in de Duitslanden waar immers de meerderheid van de bevolking na 1945 is geboren. Het gaat om de vraag wat het historisch besef is van het jongere volksdeel. Hoe zien zij de rol van een Duitsland in een toekomstig Europa? Mogelijk is er, zoals in Nederland, onder de jongeren een tendens naar conservatisme. Houdt dit evenwel in dat er een wens bestaat tot terugkeer naar een onverdeeld Duitsland, of krijgt het verleden de gedaante van een nostalgische pendant van de dolle twintiger jaren? Er is namelijk een analoge vergelijking mogelijk. Een Indiër van middelbare leeftijd zal de "Separation", n.l. de afscheiding van Pakistan, nog als een persoonlijk verlies ervaren; de jonge Indiër ervaart de afscheiding als een fait accompli en stelt de nu bestaande grenzen niet meer ter discussie. Rest ons, middelen te vinden om in de DDR en BRD de opinie van de jongere bevolking te peilen, ten aanzien van het "Westers" zijn van Duitsland. E. C. de Jonge Hengelo Shirley Bassey Het is opmerkelijk dat het Komitee Zuidelijk Afrika en de Anti-apartheidsbeweging in Nederland bezwaar hebben gemaakt tegen het optreden van Shirley Bassey in het Concertgebouw in Amsterdam.
Ze hebben kennelijk geen bezwaar tegen het optreden van de beroemde zwarte sopraan Martina Arroyo die de rol van Tosca speelt bij de Nederlandse operastichting. Deze zangeres heeft in juli 1982 de rol van Aida gezongen bij de Pact Opera in Pretoria en zal op 20 augustus a.s. de rol van Turandot vertolken bij hetzelfde gezelschap. Het protest van bovengenoemde organisaties is des te opmerkelijker daar het theater één van de weinige plaatsen in Zuid-Afrika is waar geen discriminatie heerst. R. W. H. B. Duppen Amsterdam Rapport Oosterbaan Met veel belangstelling las ik
uw artikel over het "rapport Oosterbaan", dat de conclusie behelst: "dat vrouwen die zich tijdens een zedendelict verweren, geen verhoogd risico lopen op lichamelijk letsel". Verrassend, noemt de rapporteur dit, en ook ik was verrast, want mijn moeder moet dus ongelijk gehad hebben toen zij altijd zorgde dat ik op bepaalde tijden een busje peper bij mij had, "voor het geval", en ook mijn vader moet misgegrepen hebben toen hij mij wees op "de plek waar het het meest pijn doet". Toch zijn die adviezen mij goed bevallen, en niet van een ongewenst kind. Daarentegen ondersteunde de martiale Britse sergeant Oosterbaan's conclusie met het nuchtere advies: "If you cannot help being raped, lie down and enjoy it". Een krachtig mannelijk standpunt, dat wel, en daar wij vrouwen "mere figures" — zoveel doden, zoveel gewonden, zoveel nietgewonden (sic!) — zijn, zoals mijn Engelse schoonmoeder zei die de voor- en nadelen van een aantrekkelijk figuur had ondervonden, behoor ik mij gerustgesteld te voelen: ik hoef me niet te verzetten, heren u kunt voortaan gerust zijn, léés dat rapport! Toch nog een paar vraagjes mijnerzijds, die misschien in het vervolgrapport beantwoord zouden kunnen worden: hadden die "minstens 20 vrouwen die in 4 jaar tijds in Amsterdam omkwamen als gevolg van seksuele misdrijven" zich nu verzet of niet? En uit wiens mond had de rapporteur dit vernomen? En maakt het verschil of je groter of kleiner, sterker of zwakker, ouder of jonger dan je aanrander bent? Dit interesseert mij meer dan het feit of de aanrander een autochtoon of allochtoon was — wat willen de heren bewijzen, wat kunnen zij anders bewijzen dan dat het recht van de sterkste nog steeds geldt? M. H. Brave-Maks Bentveld Europa's falen Het artikel van dr. Van Campen in NRC Handelsblad van 21 mei — ..Het falen van Europa en de gevolgen" — leest als een klassiek Grieks drama: De spelers in dit drama gaan in een onafwendbaar noodlot ten gronde! De toeschouwers, zélf medespelers ook, moeten handenwringend toedien hoe ze alle fouten maken die er te maken zijn. Zo ze al proberen het noodlot te keren, staat er wel een of andere godheid klaar om ze dat grondig in te peperen. Ter zake van het politieke gebeuren is Dr. Van Campen duidelijk: Hoe je het keert of draait, elkeen die een lichtpuntje ziet, een nieuwe constructie bedenkt is een oppervlakkige optimist. Uit die hoek is alleen maar voortgaand falen te verwachten. Men
vergelijke deze visie met die van minister Van den Broek in NRC Handelsblad van 25 mei inzake „een opknapbeurt van de Europese Verdragen." Handel en bedrijf dan, en het realisme dat deze activiteiten kenmerkt? Dat zit ook al niet snor: „De Europese industrie is in vele gevallen inefficiënt en ouderwets." Aldus de schrijver. Ook daar bijna niets dan falen wat de klok slaat. Hoe dit rijmt met de grotere produktiviteits-stijging in Europa ten opzichte van die in de VS vermeldt Dr. van Campen niet. De kern van mijn bedenkingen is deze: het geeft hen die nu allengs de posities van de scheidende generatie gaan innemen geen enkele ruimte. Het artikel is bij uitstek geschikt om gematigd*, pragmatisch optimisme, om durf en daadkracht in de kiem te smoren. En dat is nu juist één van de oorzaken waardoor de — toegegeven zéér moeizame — pogingen van „Europa" om een passend antwoord te vinden op nieuwe uitdagingen al bij voorbaat dreigen te struikelen. Het is alsof — vaak oudere — supporters vanaf de tribune hun elftal toeroepen: ,Jullie hebt verloren, verliest, zult verliezen en zijn verloren, ook bij verlenging van de speeltijd." Hoe zou dat elftal reageren? Juist: het verliest de wil om te winnen. P. L. Th. Scheltus Noordwijk Sabra en Sjatilla Waar blijven in de media nü de schokkende beelden van de vreselijke moordpartijen gepleegd door Arabieren in de Arabische vluchtelingenkampen; Sabra en Sjatilla? Toen dezelfde moordpartijen enige jaren geleden plaatsvonden in dezelfde kampen, doch onder Israëlische bezetting, kregen we wel 25 maal per dag, deze lugubere plaatjes te zien. Het gevolg was, dat deze onmenselijke moordpartijen, Israël in de schoenen geschoven werden. Of was dat misschien de bedoeling? Jacques Tailleur Arnhem Kan het ook zo? Kan het echt Karei Knips bedoeling zijn om zich van volksetymologie te bedienen? In zijn artikel in NRC Handelsblad van 25 mei over luchtreclame gebruikt hij herhaaldelijk Pipcrcups voor Pipercubs. Aardiger is zijn gebruik (tweemaal) van service to a/>-raketten i.p.v. surface to air. Het laatste is bijna zo vrolijk als een voorbeeld dat ik jaren geleden tegenkwam: pekelvlees voor Pcyton Place. Kan het ook zo? C. A. Bor-Brentlinger Ede
BRIEVEN Euthanasie. "NRC Handelsblad". Rotterdam, 03-06-1985. Geraadpleegd op Delpher op 14-03-2025, https://resolver.kb.nl/resolve?urn=KBNRC01:000029745:mpeg21:p008
Door.l. H. C. Molenaar vice-voorzitter internationale Europese Beweging
Het artikel van de minister van buitenlandse zaken, mr. H. van den Broek in NRC - Handelsblad van 25 mei is een merkwaardig stuk. Verblijdend is, dat de eerstverantwoordelijke bewindsman aan de vooravond van de Europese Raad in Milaan, eind juni, blijkt geeft van zijn belangstelling voor deze voor ons land zo belangrijke materie, en een duidelijk beeld blijkt te hebben van alles wat er aan het Europese gebeuren zo al schort. Al eerder mochten wij vernemen, dat de minister-president — onze vertegenwoordiger in Milaan — er positieve denkbeelden op na hield over wat in Europees verband zou moeten worden gedaan om op technologisch gebied niet verder achter te raken. Ook dat aspect zal in Milaan zeker ter sprake komen.
Van den Broek heeft zijn hoop gesteld op het, door de Europese Raad van Milaan te besluiten, bijeenroepen van een intergouvernementele conferentie tot herziening van de bestaande verdragen. Zo'n conferentie zou dan ook nog even een tekst moeten opstellen, die "de brede doelstellingen van een Europese Unie belichaamt en het verband tussen de verschillende onderdelen tot uitdrukking brengt". Waar te beginnen? Minister van den Broek: aan de kant van een meer pragmatische herziening van de bestaande verdragen, en niet aan de kant van het grote, ambitieuze begrip Europese Unie. Dat klinkt heel praktisch ware het niet dat allerlei wijze mannen en gewone stervelingen al jaren de vinger op de door de bewindsman opgesomde wonde plekken hebben gelegd, dat er over de Europese Unie al jaren rapporten verschijnen met als bestemming de archiefla en dat het zo gewoon niet verder kan. Het rapport-Dooge stelt dan ook voor om nu besluiten te nemen op een aantal kernpunten en tegelijk de uitwerking van de Europese'Unie door een conferentie ter hand te doen nemen, ook pragmatisch dus gekoppeld aan een perspectief. En als Milaan werkelijk uitgaat van de belangen van de Europese burgers, van de Europese bedrijven,
van de miljoenen werklozen, dan zullen er spijkers met koppen moeten worden geslagen. Dat wil zeggen dat er op de opgesomde kernpunten besluiten zullen moeten vallen, met termijnen, en dat de bijeen te roepen conferentie opdracht moet krijgen om dat in het geheel van een Europese Unie te vatten, zoals het Europese Parlement dfe heeft voorgesteld: ook heel pragmatisch, geen theoretisch bouwsel van een federaal Europa waar wij blijkbaar nog niet rijp voor zijn, maar concrete afspraken en een werkbaar geheel. Onze minister van buitenlandse zaken duidt even aan waar de pijn ligt als hij spreekt van een "overdreven vrees dat zo'n conferentie tot schokkende veranderingen zou kunnen leiden in de structuur van de Europese integratie". Die schokkende veranderingen zijn immers, in de door de wijze van functioneren van de Raad verziekte Gemeenschap van vandaag, zonder meer noodzakelijk, en dan als veranderingen in het functioneren, niet in de structuur van de Gemeenschap. En als dan "diegenen die menen dat de Gemeenschap ook zonder een grondige herziening wel kan blijven "doormodderen" inderdaad, door het ontbreken van ingrijpende besluiten vooraf, "in de conferentie van de lid-staten alle gelegenheid krijgen om hun voorzichtige benadering te etaleren", wat gebeurt er dan? Juist, weer niets, en dat is evenveel als een besluit om alles bij het oude te laten. Het artikel van minister van den Broek laat juist datgene onbesproken, wat in Milaan tot de kernvragen zal behoren. Stel dat een aantal lid-staten, de Zes van Schuman, de nieuwe leden, wel tot een positief besluit over de zo noodzakelijke grondige "opknapbeurt" willen komen en dat er aarzelaars zijn, of zelfs dwarsliggers. Wordt dan de les van Schuman gevolgd en de knoop doorgehakt door wie verder wil, met een uitnodiging aan alle nog bezwaarden om mee te doen, maar dan wel op basis van een echt herzien functioneren van het Europese geheel, of komt er weer een conferentie met een tot niets verplichtend mandaat, waar iedereen welkom is? Het toekomstperspectief van het rapport van die conferentie is nu reeds duidelijk aan te geven: in de la bij de andere rapporten van de afgelopen jaren. Pragmatisme is een goede zaak, maar omvat niet het de kop in het zand steken voor de echte problemen.
Europese opknapbeurt moet niet blijven steken in broddelwerk DISCUSSIE. "NRC Handelsblad". Rotterdam, 03-06-1985. Geraadpleegd op Delpher op 14-03-2025, https://resolver.kb.nl/resolve?urn=KBNRC01:000029745:mpeg21:p008
Door An Salomonson Redacteur NRC Handelsblad
Het gebeurt maar zelden dat politici en staatslieden iets opmerkelijks te vertellen hebben en dat geldt zeker bij herdenkingen. In de nu achter ons lig-, gende periode van bezinning óp* 40 jaar bevrijding heeft Europa dan ook heel wat aan banaliteiten en halve waarheden over zich heen moeten laten gaan met de toespraken van Reagan en Gobatsjov begin mei als treurig dieptepunt.
De rede die de president van de Duitse Bondsrepubliek, Richard von Weizsacker, op 8 mei in het parlement in Bonn heeft uitgesproken is daarop een zeldzame uitzondering geweest. Zonder tegenstellingen te sussen (zoals Reagan) of de waarheid te verbloemen (zoals Gorbatsjov) slaagde hij erin het herdenken en herinneren zinvolle inhoud te geven. Zijn toespraak was een oprechte poging de waarheid onder ogen te zien. De schuldvraag werd in alle duidelijkheid gesteld. Een des te indrukwekkender prestatie' omdat het hierbij gaat om de zoon van een hoge nazi die in Neurenberg tot 7 jaar gevangenisstraf is veroordeeld. Het mag dan ook een goede gedachte van de regering worden genoemd een Nederlandse vertaling van de rede van Von Weizsacker uit te geven, met een voorwoord van prins Claus en gedrukt op fraai oudhollands papier.
BOEKEN Een zinvolle herdenking. "NRC Handelsblad". Rotterdam, 03-06-1985. Geraadpleegd op Delpher op 14-03-2025, https://resolver.kb.nl/resolve?urn=KBNRC01:000029745:mpeg21:p008