TREURSPEL. c,
JULIA.
O fraai! zeer fraai! bezienswaardig! dat 'er nu toch iemand ware, die de Graavin van Lavagna by dit verrukkend tooneel riep! - Hoe, Graaf! waar blyft de gemaal? Deeze houding zou uitneemend weezen, in 't flaapvertrek van uwe vrouw, wanneer zy in den almanach haarer lief koozingen bladert, en een gebroken getal in de rekening vindt — Sta toch op! — of wilt gy welligt de onbefchoftheden van uwe vrouw met uwe galanteriën boeten?
FIËSKO: hy fpringt op.
Onbefchoftheden? aan u?
JULIA.
Op te ryzen — den ftoel terug te ftooten - de tafel den rug toe te keeren — de tafel, Graaf! waaraan ik zit.
FIËSKO, Dat's onverfchoonelyk,
JULIA.
En meer was 't niet ? - Is 't myne fchuld, Qagchende,) dat de Graaf zyne oogen heeft?
FIËSKO.
Het is de fchuld van uwe fchoonheid, Signora! dat hyze voor niets anders heeft.
JULIA.
Geene vleieryen, Graaf! daar, waar de eer alléén . "het woord -moet voeren. Ik eisch voldoening — A 5 '