VAN SALOMO. 35
*k Zag andre weêr, aan tijd, perfoon, en plaats verknocht; Maar — ijdel, loutren fchijn, wanneer ik ze onderzocht. Zoo zag ik d'eenen mensch den andren onderdrukken ; Het praalgraf 't loon gemaakt van ftoute gruwelftukken; Den brave in tegendeel, in 't weldoen onvermoeid, Vergeten van het volk, dat door zijn voorzorg bloeit. Dit, ja, dit alles, is Hechts ijdel l ijdle gronden! Niet daadlijk volgt de ftraf op 't plegen van de zonden; Dit, ftervling, is 't alleen, wat uwen wrevel wekt! Dit is 't, waarom u 't hart tot euveldaden trekt! Doch, zwijg! eerbiedig God, en eer zijn welbehagen! De booze flage in 't kwaad, de Hemel moog hem dragen, Wat nood ? Dit wete ik toch! dit ftaat onwrikbaar pal, Dat hij, die de Almacht eert, heur goedheid fmaken zal. Maar neen: fla de uitkomst gaa , en rust van 't wederiïreven ! Den fnoode ontmoet geen heil, geen zegen van het leven. Zijn macht, zijn lust, zijn werk, en zijn geheel beflaan Is enkle fchaduw, fchijn, en eer ge 't weet vergaan.
Doch zagen we ook het kwaad niet ftrafloos zijn op de aarde? Den vrome in 't leed geftort, terwijl het fnoodaarts fpaarde, En 't loon van 't goed en kwaad als blindlings uitgedeeld?
Neen, ftervling, neen, gij doolt, wanneer gij 't u verbeeldt. Ga,waan in 't menschlijk hart niet roekloos door te dringen: God-zelf doorgrondt alleen de ziel der ftervelingen.
. E 2 Gij,