De rede en haar gezag in den godsdienst, briefswyze voorgesteld door Paulus van Hemert, aan [...] Gisbertus Bonnet
( 15 )
fchen verkondigd en betoogd worde, indien onzer aller verfland enkele duisternis is?
Hoe kan, behoudens deze Helling, de weldenkende Tarfer b. v. in zynen brief aan de Kristenen van Rome ons verzekeren, dat de Heidenfche volken geene ontfchuldigingen hadden , om dat zy God kennende, Hèm als God niet verheerlykten, terwyl zyne onzienelyke dingen van de Schepping der waereld aan, uit de fchepfelen verflaan en doorzien worden? Maar behalve dit alles, merkt men niet, dat deze Helling ons, menfehen, in de grootfla en beklaagelykHe onzekerheid nederwerpt, vooral , zoo lang men de maat van het bederf onzer rede niet naauwkeuriglyk bepaald heeft? onze zekerheid, weten wy, is of onmiddellyk, of middellyk; onmiddellyke zekerheid hebben wy van de zoogenaamde beginfels 'cfër rede , en van onze eigen gewaarwordingen : maar de middeilyke zekerheid is e^n werk van redeneering , waar toe onze zintuigen, de overeenkomst van zaken, en het getuigenis behulpig zyn : dan, hoe zal deze middeilyke zekerheid Haande blyven, als ons redelyk vermogen bedorven is ? alle middelen , welken ons door de wysbegeerte, ter verkryging van zekerheid, worden aangeboden, zullen