De Heere Jezus, beschouwd als mensch, als de Christus en als de zone Gods

  • Kopieer en plak deze bronvermelding in je document

Onderstaande tekst is niet 100% betrouwbaar

meer dan door Zgn eerste gezegde, van Zijne Godslastering overtuigd waren, en Hem daarom aan den bevoegden Regter willen overleveren, ten einde naar Gods wet over deze gruweldaad gestraft te worden. Indien wij nu dit Zijn gezegde niet in den zin van één met God in wezen, maar met den Vader één in wil en bedoeling te zijn, zullen verstaan: dan moeten wij bekennen , dat de Heer zich niet juist heeft uitgedrukt, vermits de Joden Hem, in eene zaak en waarheid van zoo groot gewigt, niet begrepen hebben ; ja, wat meer zegt, dan is de opheldering, welke Hij gegeven heeft, ook onduidelijk, verward en gebrekkig geweest, want de Joden begrijpen Hem alsnog niet, en dan is Hij de oorzaak van hunne dwaling; welke wij echter duidelijk gezien hebben, en in den tekst kunnen lezen, dat de Heiland hen niet deze, maar hun onbillijk gedrag omtrent Hem onder het oog brengt.

Bij deze betuiging kunnen wij ook die voegen, aan den blindgeborenen gedaan, tot wien Hij duidelijk zegt, dat Hij de Zone Gods is (1). Indien wij opmerken, dat de Heer tot dezen niet ingewikkeld , maar duidel^, niet uit aanleiding, maar zonder noodzaak, geheel vrijwillig sprak, niet om dezen te overtuigen van Zijne Goddelijke zending, want daarvan was deze, door de aan hem bewezene weldaad, overtuigd, blijkens zijne belijdenis voor de Farizeën dat Hij een Profeet was; — indien wij opmerken, dat Hij dezen vraagt, niet, gelooft gij aan, maar in den Zone Gods, en in den Bijbel het gelooven aan iemand van menschen gebruikt wordt, en ten aanzien van God alleen wordt gezegd in Hem te gelooven; gelijk wij b. v. lezen, abraham geloofde in den Heere, en de Samaritanen geloofden aan philippus, en het ftra«lietische volk geloofden in den Heere en aan mozes Zijnen knecht (2); — indien wij opmerken, dat in God te ge-

(1) Joh. K: 35—38. (2) Gen. XV: 6. Hand. VIII: 12. Exod.XIV: 31.