den Staat en niet van de gemeenten komen. Er staat toch in Art. 194 der Grondwet: Er wordt overal in het Rijk van overheidswege voldoend openbaar lager onderwijs gegeven; en dat door het woord overheid geenzins de gemeente-besturen bedoeld zijn, blijkt uit hetgeen volgt: het geven van onderwijs is vrij, behoudens het toezigt der overheid. Dit kan niet op het gemeente-bestuur slaan. Het is derhalve wel degelijk de bedoeling van de Grondwet, dit onderwijs van den Staat te doen uitgaan. Zegt men nu: daarom kunnen de noodige gelden wel door de gemeenten worden opgebragt, dan is het antwoord: de uitgaven, van staatswege te doen, moeten gevonden worden uit belastingen, en er zoude een privilegie, bij Art. 172 der Grondwet verboden, ontstaan, indien voor het onderwijs, dat van staatswege gegeven moet Worden, door den een veel minder werd opgebragt, omdat hij in eene gemeente woonde, waar vélen er toe kunnen bijdragen; terwijl de ander daarvoor hooger belast werd, omdat hij slechts met weinigen in zijne gemeente de noodige gelden voor dat schoolonderwijs moest verstrekken.
Het toezigt van burgemeester en wethouders op alle niet door het staats- of provinciaal gezag opo-erigte Godshuizen, in Art. 12 bevolen, is weder in strijd met de onafhankelijkheid van de kerkelijke gemeenten, aan wie zij behooren, of van het zedelijk ligchaam, dat zij vormen.
Art. 14 gaat uit van de verkeerde stelling, alsof bezittingen en inkomsten, bestemd voor weldadigheid, het eigendom zijn der armen, waarover boven is ge-
2