Pensioen-Reglement voor het Nederlandsch-Indische leger

  • Kopieer en plak deze bronvermelding in je document

Er is helaas een probleem met het ophalen van de afbeelding.

Dit kan twee oorzaken hebben:

  • De publicatie is nog niet beschikbaar in Delpher, maar zal dat binnenkort wel zijn.

  • Er is een tijdelijke storing met het laden van de afbeelding.

  • Probeer het later opnieuw.

    Onderstaande tekst is niet 100% betrouwbaar

    De officieren magazijnmeesters mogen een ranggenoot, als in den eersten zin van de vorige alinea bedoeld, alleen dan in bevordering voorbijgaan, wanneer diens bevordering uitsluitend wordt opgehouden doordien hij niet voldoet aan de eischen in de eerste alinea van art. 5 gesteld.

    De officieren-magazijnmeesters, aan wie een verlof buiten Nederlandsch-Indië met behoud van aanspraak op bevordering is verleend en die mitsdien boven de formatie, worden — tot de rangen door de formatie aangegeven — gelijktijdig bevorderd met hunne ranggenooten van het eigenlijke wapen of dienstvak, in gelijken voege, als hierboven in de vierde alinea is bepaald (1)

    (1) Voorwaarden voor de benoeming tot magazijnmeester der 3de klasse (2de luitenant) bij de artillerie en genie. (Gouv. Besl. dd. 8 December 1866, K». 22; A. O. 1867, K°. 2.)

    Bij art. 2 van bovengenoemd besluit is goedgevonden en verstaan :

    Krachtens machtiging des Konings;

    I. Te bepalen :

    a dat, indien do aanvulling van openvallende officiersplaatsen bij de magazijnmeesters der artillerie, overeenkomstig de, bij art. 19 der bij het K. B. van 24 Nov. 1859, N°. 69 (A. O 1860, K°. 13 ad I) vastgestelde regeling geschiedt door de benoeming van onderotficieren tot magazijnmeester der 3de kla?se (2de luitenant), daartoe gekozen zullen worden zij. die daarvoor geschikt zijn en door ijver, administratieve kunde, ondervinding in den magazijnmeesters-werkkring en beschaving uitmunten ;

    b. dat daarvoor niet in aanmerking zullen komen de onderofficieren, die als soldaat in de 2de klasse van militaire discipline zijn geplaatst geweest, en voorwaardelijk die, welke eene degradatie hebben ondergaan ;

    c. dat in verband daarmede op zoodanige benoemingen niet toepasselijk zullen zijn de overigens bij de artt. 2 en 3 van het voorschrift omtrent de examens en het bevorderen tot 2de luitenant bij het Oost-Indische leger (Indisch Staatsbl. 1855, N° 37) gestelde eischen, ten doel hebbende, om ook die onderotficieren van eene bevordering uit te sluiten, die gehuwd zijn, den 29 jarigen leeftijd hebben overschreden, als plaatsvervanger zijn in dienst getreden en handgeld of premie hebben genoten na de in diensttreding ;

    d. dat gehuwde onderofficieren slechts in aanmerking mogen worden gebracht voor officier-magazijnmeester der artillerie, wanneer uit eene verklaring, af te geven door den commandant van het korps waartoe de adspirant behoort, blijkt, dat zijne echtgenoote onberispelijk is van gedrag.

    II. Ten vervolge op art. 1 van het Indisch besluit van 31