bij 20—65 mM, fijn netvormig geaderd, met duidelijke randnerf. Boom. 15.00—30.00. Alleen in Banjoemas en in de Preanger gevonden. Toezending van bloeiend en vruchtdragend materiaal zeer gewenscht. Oekoeaka,j,s.-Samparantoe, s. ... S. sumatrana Miq. var. javanica K. et V.
97. Cynómetra L.
Trossen bundelsgewijs op dikke knobbels gezeten, welke op den stam en de groote takken zijn geplaatst. As der bloeiwijze 3—80 mM lang, bloemen dicht bijeenstaand, bloemsteeltjes 4—7 mM lang, kelk wit of bleekrood, slippen 4, ongelijk, 4—5 mM lang, kroonbladen 5, smal lancetvormig, 5—6 mM lang, meeldraden 10, vruchtbeginsel kort gesteeld, meestal rood, stijl 6—7 mM lang, peul 65—90 mM bij 40—60 mM, halvemaan-halfcirkelvormig, met vleezigen, eetbaren, gelen of roodachtigen wand, zaad tot 65 mM lang. Blaadjes steeds 2, langwerpig of langwerpigomgekeerd eirond, met scheeven voet en duidelijk uitgeranden top, 25— 125 mM bij 10—45 mM, aanvankelijk wit of rood en slap neerhangend, later glanzend donkergroen en stijf. Boom. 5.00—12.00. Jan.—Dec. In geheel Java veelvuldig als vruchtboom aangeplant, misschien inheemsch in Engelsch Indië. Andjing andjing,m. — Namnam,j,m,s. f C. cauliflóraL.
Trossen in de bladoksels geplaatst, tuilvormig. As der bloeiwijze 6—10 mM lang. Bloemen dicht bijeenstaand, bloemsteeltjes 6—15 mM lang. Kelk wit, slippen 4, ongelijk, 3—4 mM lang, kroonbladen 5, klein, spoedig afvallend, 1 '/3—5 mM lang. Meeldraden meestal 10, soms 8, vruchtbeginsel kort gesteeld, stijl 3—4 mM lang, peul 35—45 mM bij 20—30 mM, oneetbaar. Zaad tot 30 mM lang. Blaadjes soms 2, meestal echter 4 en dan de beide bovenste doorgaans veel grooter dan de beide onderste, ovaal-langwerpig, met scheeven voet en meestal kort toegespitsten, stompen of uitgeranden, zeldzamer spitsen top. Aug.—Oct. Geheel Java in de vloedbosschen, vooral aan den binnenrand daarvan. Katèng, j, s. — Kepel, j. — Woenoet, j.
C. ramiflóra L.
N 98. Maniltóa Scheff.
Trossen zeer gedrongen, op hoofdjes gelijkend, eindelingsch of in de bovenste bladoksels geplaatst. Schutbladen groot, de onderste loos. Bloemsteeltjes 10—20 mM lang. Kelkslippen 4, ongelijk, veel langer dan de buis, wit, kroonbladen 5, lancet-spatelvormig, wit, spoedig bruin verkleurend, 10—30 mM bij 1—3 mM. Meeldraden 45—50, zeer kort vergroeid, vruchtbeginsel gesteeld, peul half ovaal-niervormig, tot 55 mM lang, 1—2-zadig. Bladknopschubben zeer groot, een jonge twijg insluitend, deze aanvankelijk slap neerhangend en dan met witte bladeren bladeren evengevind, blaadjes 1—3 paar, variëerend van ovaal tot lancet-