Bloemen in 3—4-bloemige trossen, wit, 50—60 mM middellijn. Kroonbladen ontbrekend x). Stampers en stijlen+7. Bladeren elliptisch-langwerpig met spitsen voet en kort toegespitsten top, verwijderd gezaagd-getand. Boom. Lang geleden in Bantam gevonden. . . W. pauciflóra Gilg.
2. Steeltjes der afzonderlijke bloemen 30—60 mM lang. Kelkbladen teruggeslagen. Kroonbladen 5—7, 45—60 mM lang. Meeldraden alle volkomen, mei roode helmknoppen, de buitenste schuin opstaand, de binnenste opgericht met min of meer teruggekromden top. Stampers 6—8. Stijlen roodachtig. Bladsteel met 2 smalle, opstaande randen, niet scheedevormig. Bladeren aan de bloeiende twijgen ovaal met doorgaans stompen, niet samengeknepen voet en stompen, spitsen of kort toegespitsten top, oppervlakkig gekarteld-gezaagd, stijf leerachtig, van onder lichtgroen en grof netvormig geaderd, beiderzijds glanzend, geheel kaal. Boom. 10.00—25.00. Oct. Mrt. West- en Midden-Java in bosschen beneden 400 M zeehoogte. Drègèl, j. — Ki sègèi, s. — Sègèl, s. — Sempoer sègèl, s. — Simpoer, m. — Simpoh, m. — Tjimpoh, m.
W. excélsa Jacq.
Steeltjes der afzonderlijke bloemen 10—15 mM lang. Kelkbladen tegen de kroonbladen liggend. Kroonbladen 5, 40—45 mM lang. Buitenste meeldraden tot kleine staminodiën verminderd, de overige volkomen, alle opgericht, de binnenste het grootst, helmknoppen wit. Stampers 5—8, stijlen geelwit. Bladsteel met 2 breede, opstaande randen, daardoor scheedevormig. Bladeren aan de bloeiende twijgen ovaal met samengeknepen, spitsen voet en afgeronden, zeer kort toegespitsten top, oppervlakkig en scherp gezaagd, stijf leerachtig, van onder bleekgroen, fijn netvormig geaderd, beiderzijds bijna dof, geheel kaal. Opgerichte heester of kleine boom. 2.00 -6.00. Jan.—Dec. Soms om de fraaie bloemen en vruchten aangeplant, inheemsch in Malakka, Bangka en Borneo (W. subséssilis Miq.).
f W. suffruticósa Griff.
3. Dillénia L.
1. Bloemen geel. Stampers en stijlen 5—12. Zaden kaal. . 2.
Bloemen wit. Stampers en stijlen 15—20. Zaden behaard. Kroonbladen omgekeerd eirond, 65—80 mM lang. Binnenste meeldraden over de buitenste gebogen. Vruchten met inbegrip van den kelk 100—120 mM middellijn. Jonge twijgen behaard. Bladeren langwerpig-lancetvormig of omgekeerd eirond-
i) Dit is zeer onwaarschijnlijk. Waarschijnlijk waren de kroonbladen van het eenig gevonden exemplaar reeds afgevallen.