delste segment vaak even lang als of langer dan het segment zelve. Kruid. 0.50—0.80. Jan.—Dec. In de hoogere bergstreken R. fibrósus Wall. forma sundaica.
II. DILLENIACEAE.
Boomen of opgerichte heesters. Top der helmdraden niet verbreed, helmhokjes naar onder niet of nauwelijks uitéénwijkend. Stampers 5 of meer, ') aan een gemeenschappelijke as bevestigd 2.
Klimmende of kruipende heesters. Top der helmdraden aanmerkelijk verbreed, helmhokjes naar onder sterk uiteenwijkend. Stampers 1—5, vrij Tetracera 8.
Vrucht openspringend. Rijpe zaden met rooden zaadrok. Bladeren bij de op Java voorkomende soorten geheel kaal. Wórmia 9.
Vrucht niet openspringend. Zaden zonder zaadrok, in slijm liggend. Bladeren van onder althans op de nerven behaard.
Dillénia 10.
1. Tetracera L.
Vruchtbeginsels 3 of meer 2.
Vruchtbeginsel 1 of zeer zelden en slechts in enkele bloemen 2, dicht behaard. Bloemen in groote, eindelingsche, langharige pluimen. Kelkbladen 4—5, van buiten stijf behaard, van binnen kaal, 2—4 mM middellijn. Kroonbladen 2—3, wit, klein, spoedig afvallend. Helmdraden wit. Kokervruchtjes min of meer behaard, 1-zadig, zaad bij rijpheid glanzend zwart, door een helderrooden, in slippen verdeelden zaadrok omgeven. Bladsteel 10—20 mM lang. Bladeren ovaal, omgekeerd eirond of elliptisch, 75—190 mM lang, van boven zeer ruw. Klimmende heester. 2.00—6.00. Jan—Dec. Op open, zonnige terreinen, aan hellingen en spoordijken beneden 600 M zeehoogte. Akar mempelas hari betina, m. — Akar mempelas poetih, m. — Akar mempelas tikoes, m. — Areuj ki-asahan lalaki, s. — Asahan areuj, s. — Bo, j. —
. Debo, j. — Dembo,j. — Empelas hari betina, m. — Empelas poetih, m. — Empelas tikoes, m. — Kajoe asahan, m. — Ki asahan, s. — Kroko,j. —Mempelas hari betina, m. — Mempelas poetih, m—Mempelas tikoes, m. — Roko, j. — Singaran,j. T. hebecarpa Boerl.
Een vruchtbeginsel dwars doorsnijden. Men ziet dan de in een kring geschaarde stampers.