rigting loopen, en daardoor een spierachtig nelvverk om de blaas vormen. De liet meest naar buiten liggende overlangsche vezelen gaan over de kruin van de blaas heen en hebben vaste aanheehtingspnnten aan de blaas-en prostatabanden. Zij vormen den detrusor urinae. De digler bij het slijmvlies liggende dwarse en schuinsche spiervezelen worden aan den bodem der blaas door den levator ani versterkt, die bij de ontlediging der blaas mede helpt Aan den blaashals werken dedigter naast elkander liggende vezelen als sphincter vesicae. — Het buitenste omkleedsel wordt gevormd door het buikvlies, dat echter alleen over de kruin der blaas en de achtervlakte van haar ligchaam gaat. De overgangsplooi van het buikvlies der blaas op den endeldarm, daalt bij jongens dieper naar beneden dan bij den man en bevindt zich bij dezen laatste ongeveer 5—4" boven den aars.
b) Pisbuis.
(Urethra.)
u'j Mannelijke pisbuis.
§1786. De pisbuis, als onmiddellijke voortzetting van de-blaas, begint aan den hals van deze met het ostium vesicale en eindigt aan het roedehoofd met het spleetvormige ostium cutaneum. Men onderscheidt aan haar: — 1) het achterste gedeelte als pars prostatica, omdat het door de prostata is omgeven; het heelt eene lengte van 8—12"'en eene wijdte van 2—5"'; aan den achterwand van dit gedeelte der buis vormt het slijmvlies eene smalle 4—5"' lange plooi, het zoogenaamde hennenhoofd (caput gallinaginis, zaadheuvel, veru montanum), welke van achteren omvangrijker is en van voren in eene fijne punt uitloopt, die men somwijlen als een naauwelijks merkbare zoom langs de geheele buis kan volgen (Vel peau); deze plooi heeft eenig zwelbaar weefsel onder zich en is derhalve voor vergrooting vatbaar, waardoor de pisbuis bij de oprigting van het lid naar achteren gesloten wordt. In het achterste gedeelte der plooi komt aan elke zijde de gemeenschappelijke uitlozingsbuis der zaadblaasjes en zaadleiders in de gedaante eener naauwe langwerpig ronde opening uit, die van achteren door eene kleine dwarsplooi is bedekt; naast deze openingen bevinden zich eene menigte openingen van uitlozingsbuizen der prostataklieren; —2) het daarop volgende gedeelte als pars membranacea, welke hel naauwste gedeelte van de pisbuis is en daarom ook islhmus urethrae wordt genoemd; zij heeft eene lengte van 8—9'" en eene wijdte van IJ—2"', dit pisbuisgedeelle is door vaatrijk bindweefsel en door den m. constrictor urethrae omgeven 1), en van daar de naam van pars musculosa urethrae (volgens Amussat). Dit gedeelte der pisbuis loopt in eenen boog onder de schaambeensvereeniging heen, door het lig. puboproslaticum medium, en in hetzelve komen de uitlozingsbuizen der achter haar gelegene Cowpersche klieren uit; - 5) het voorste gedeelte als pars cavemosa, omdat het door de corpora cavernosa van het lid is omgeven. Het achterste gedeelte ligt boven den bulbus cavernosus en wordt gewoonlijk als bulbus urethrae onderscheiden, die eene wijdte van 5"' doorsnede heeft, welke tot aan het roedehoofd zoo blijft, alwaar de pisbuis zich tot \diameter verwijdt (fossa navicularis), om vervolgens naar het ostium cutaneum toe weder naamver Ie worden. Talrijke slijmholten (sinus mucosi Morgagni) bevinden zich in dit gedeelte der pisbuis, welker monden naar voren gerigt en door kleine dwarsplooijen van achteren af overdekt zijn. De lengte van dit pisbuisgedeelte bedraagt 4—5". — In het bevrozene en doorgezaagde bekken vond Hyrtl de lengte der geheele pisbuis 6—7". Als het lid hangt is de pisbuis Svormig ge
1) Omtrent de spierachtige omgeving van dil gedeelte der pisbuis vergelijke men Dera arquay et Gosselin, Archiv. gón, 1849. Sept.