Over de beteekenis van het allergisch onderzoek bij enkele huidziekten

  • Kopieer en plak deze bronvermelding in je document

Er is helaas een probleem met het ophalen van de afbeelding.

Dit kan twee oorzaken hebben:

  • De publicatie is nog niet beschikbaar in Delpher, maar zal dat binnenkort wel zijn.

  • Er is een tijdelijke storing met het laden van de afbeelding.

  • Probeer het later opnieuw.

    Onderstaande tekst is niet 100% betrouwbaar

    de huidziekte eveneens voorkomt bij hypertrophische of dystrophische zuigelingen. Bij een deel der kinderen geneest de aandoening langzamerhand in het begin of het einde van het tweede levensjaar, om tusschen het 5e en 14e jaar te recidiveeren als eczeem, gelocaliseerd vnl. in gelaat, hals, nek, elleboogsplooien, polsen en knieholten, verloopend tot het 50ste jaar in exacerbaties en remissies: de exacerbaties gaan gepaard met jeuk en sterk natten, op alle plaatsen tegelijkertijd en optreden van nieuwe plekken op armen, buik, boven- en onderbeenen; de remissies zijn gekenmerkt door verflauwen der jeuk en het minderen der spongiose, zoodat de huidaandoening bv. in elleboog, vinger- en knieholten objectief moeilijk van prurigo circumscriptus te onderscheiden is. Bij degenen, die niet genazen na het eerste jaar, komt deze localisatie eveneens langzamerhand tot stand; terwijl op het hoofd de aandoening dan meestal spontaan verdwijnt.

    Anamnestisch is van belang het tegelijkertijd bij de patiënt voorkomen van allergische ziekten als asthma, of hooikoorts, of afwisseling hiermede. Ook komen allergische ziekten veelvuldig bij

    familieleden voor.

    Wat de algemeene toestand der huid betreft, is deze gekenmerkt veelal door een grauwbruine tint, zij voelt droog aan en de dermographie is wit of vertraagd.

    Rost (250) nu is van meening op grond van het verloop der huidziekte, de combinatie met andere exsudatieve ziekten bij de patiënt zelve en in zijn familie, dat de personen, lijdende aan deze ziekten, een erfelijke dispositie bezitten, welke hij vanwege de overeenkomst der door hem gevonden „stigmata dezer „allergische dispositie" of „status exsudativus met die der exsudatieve diathese van CzERNY met dat begrip in verband brengt. Nadrukkelijk erop wijzend, dat deze kenmerken niets met de eigenlijke ziekte-symptomen te maken hebben, verheft hij tot stigmata:

    1. Combinatie bij de patiënt met en voorkomen in zijn familie van andere allergische ziekten (asthma in resp. 20 % en 30 %, hooikoorts in resp. 4% en 8%, urticaria in resp. 1 % en 3%);

    2. ziekteverloop in perioden (eerste periode tusschen le en 5e, tweede tusschen 5e en 50e levensjaar);

    3. afhankelijkheid der ziekte-symptomen van seizoen-invloeden (exacerbaties in voorjaar en herfst);

    4. leptosome lichaamsbouw;