rusten. Zoo zegt het bijgeloovige volk: N. N. loopt er ook weder; A. heeft hem daar en daar gezien/' Het voorgevoel (Ahnung zeggen de Duitsohers) maakt den opgeruimden mensch somtijds somber en ongehumeurd, alsof hem door onbekende gewaarwordingen eenig naderend onheil voorspeld wordt. In Stii.ungs Theorie der geestenkunde, worden merkwaardige voorbeelden van voorgevoel aangehaald. Naar de volksverhalen is menig reiziger door een zeker voorgevoel dat b.v. het schip vergaan zoude, voor groote onheilen bewaard gebleven.
m. De Nachtmerrie of Alp, beelden de Engelsohen af als een loodzwaren, vetten, molligen aap, met groote, grille, ronde, uitpuilende oogen en korten lials. Laat men des nachts zijne muilen met liet vooreinde naar bed gekeerd en dus het opene einde van het bed, staan, dan komt dit plaagbeest den slapende op den borst zitten en beneemt hem de ademhaling. Hij ziet den slapende die hijgt en zwoegt, al drukkende (Pnigalium) in het met klamme zweet bedekte aangezigt. In Zwitserland wordt de Nachtmerrie Alpenschosst Alpen-drüc/c enz. genoemd en bij het ontwaken verlaat deze Alp den slapende met eenen grijnzenden lach. In Overijssel plagten de landlieden ter voorkoming hiervan de beenderen van een paardekop boven de deur der paardestal to spijkeren (v. d. Bergh t. a. p. bl. 190). In Friesland spijkerde men een hoefijzer, het wapen van den duivel, boven de staldeur. De schoonste van zeven dochters is met het reizen en deze verstikkende drukking in voormelde gedaante belast. Zoo maakt het bijgeloof van de belemmering in den omloop des bloeds een denkbeeldig spook!
Der Engelschen Nigkt-mare is ook eeno lief lilliputsch, plagerig koninginnetje, Qveen Mab. Vergel. bijv. Shakespekes Romeo and Inliet.
n. Alven. De Alven of Elven ook witte wijven genoemd, oudtijds Feen en Sybillen geheeten, zijn in de fabelleer zeer bekend, als ook in onze Nederlandschc spook-historiën.
De boosaardigste dezer sybillen heette IIabrand, zijnde zoo kwaad, dat zc die van Cuma nog verre overtrof. Kiliaan zegt dat men door eene Alvinne een spook in een wit kleed verstaan moet. In de 18de eenw bezigde men voor tooverij nog zeer dikwerf het woord Alverij. Men ziet ze dikwerf op kruiswegen, begraafplaatsen en op kleine heuveltjes langzaam voortzweven. Des nachts plukken zij de bladen van de rozen, die zij nijdig onder de struiken strooijen; zij zijn afgunstig op jonge schoonen, ook randen zij dikwerf als regte succuben de mannen aan, die zicli laat op het pad begeven en bij nadering een gewissen dood te gemoet gaan. Het zijn schimmen van bedrogene vrouwen en gevallene meisjes. De las-