tegenspraak gelijkt, evenmin als er contradictie in te vinden is, dat hij, die op een gegeven oogenblik niet spreekt, in een volgend zijn stemgeluid doet hooren om wellicht de mooiste redevoering te houden. De vraag is maar, welke oorzaak, welk wezen is in staat uit het niets het iets te voorschijn te roepen.
Volgens de theorie van Schopenhauer, en we durven gerust zeggen, van alle monisten, die toch allen het nihilum negativum verwerpen en slechts een nihilum privalivum aannemen, is liet antwoord dra gegeven. Iedere natuurlijke oorzaak is steeds in staat in materia sibi subjecta een of andere verandering teweeg te brengen, een vorm te doen ontstaan, welke tot dan toe in die materie niet aanwezig was, m. a. w. we behoeven onze toevlucht volstrekt niet te nemen tot een ens extramundanum, het zichtbare in de wereldorde is best in staat de bestaande orde te handhaven en voor de wezens, die telkens van het tooneel verdwijnen, zooveel andere van dezelfde soort in de plaats Ie zetten, als noodig is om een mogelijke leemte aan te vullen.
Gaan wij met dit antwoord tot op zekere hoogte akkoord onder voorwaarde, dat bij de handelingen der causae secundae de invloed der causa prima niet wordt uitgesloten, wij moeten liet absoluut verwerpen, zoodra het gegeneraliseerd wordt en niet meer beperkt blijtt tot de bestaande wereldorde. Witai sprake komt niet meer van voortbrenging door verandering van stof, maar van het allereerste ontstaan der wezens, is liet antwoord der monisten niet alleen onvoldoende en krachteloos, maar geheel en al onjuist, wijl het steunt op onhoudbare beginselen. De eeuwigheid der materie is niet denkbaar. Het nihilum negativum, dat haar voorafging, kan niet worden uitgesloten. Een krachtens zich zelve beslaande materie is contradictie. Al het stoffelijke eischt een maker. Wij zien dit reeds in de voortdurende veranderingen, waaraan de samengestelde wezens onderhevig zijn; de levende worden geboren, gloeien op en sterven; de anorganische, van de enkelvoudige af tot de meest gecompliceerde, zien wij wel niet geboren worden en sterven, maar wij zien toch, hoe zij verschillende gedaanten aannemen, hetzij in de organische wezens hetzij in de chemische combinaties onzer laboratoria. Veranderlijkheid nu en noodzakelijkheid staan tegenover elkander als twee contradictoi ia.
Schopenhauer heeft ons wel reeds vroeger gewaarschuwd, dat zijn wijsbegeerte niet vraagt naar het. „Wolier, Waium