Dieren-atlas

  • Kopieer en plak deze bronvermelding in je document

Onderstaande tekst is niet 100% betrouwbaar

Fig. 3. Het Sijsje (Fringilla spinus L.) is in het mannelijk geslacht geelgroen en vertoont twee gele vlekken aan de vleugels, op den kop een zwarte kleur. Door zijn spitsen snavel onderscheidt hij zich dadelijk van den (reeh ink, ook wel Sijsje genoemd. In den herfst zwerft hij in groote troepen rond en

voedt zich met zaden, vooral van boomen.

Kik. 4. Het Kneutje (Fringilla cannabinu L.) heeft in het mannelijk

geslacht in hot voorjaar een karmijnroode borst en trekt onze aandacht door

zijn vriendelijk gezang uit den top van een of anderen heester. \an verwante

noordsche vormen onderscheidt hij zich door den grijzen snavel, de vleesch-

kleurige pooten en do zwarte, witgerande stuurpennen. In den herfst komt

liet in groote troepen naar ons land, maar leeft hier ook zeer algemeen verspreid

van April tot October.

Met deze troepen meê komt dan ook het Fratertje (Fringilla flavirostris L.) met gelen snavel, zwarte pooten en langen achterteen. Verder het Harmsijsje ot Paaoie (Fringilla linaria L.) met bruinzwarte keel en in beide geslachten karmijnrood op den kop. Zeer zelden vertoonen zich de Roodmiisch (Carpodacus erythrinus Gr.) met opgeblazen snavel en den Carpodacus roseus G. met rood- en

witgevlekten kop.

Fig. 5. De Citroen vink (.Fringilla oitrinella L.) is groengeel gekleurd, ongevlekt aan de onderzijde en waarschijnlijk uit Zuid-Europa langzamerhand naar noordelijker streken gekomen, waar hij in boschachtige bergstreken aangetroffen wordt.

Fig. 6. De G-roenling (.Fringilla clitoris L.) is geelgroen van kleur en heeft gele vleugelranden. Zeer algemeen is deze vogel, die in tuinen en bosschen leeft en in den winter in groote scharen naar voedsel zoekt.

Fig. 7. De Vink (Fringilla coelebs L.) heeft in beide geslachten een breeden, witten en een smalleren, geelwitten band op de vleugels. In het prachtkleed is het mannetje een van onze mooiste vogels met zijn zwart kopje , zijn leikleurigen schedel en nek, zijn roodbruinen rug en lichter roode onderzijde, liet wijfje is meer grijs van kleur. Hij is een trekvogel, die zoowel het naaldhout als de tuinen en de bosschen bewoont, zich in den zomer in hoofdzaak met insekten, in den overigen tijd des jaars met zaden voedende. De mannetjes en wijfjes trekken elk afzonderlijk in groote troepen - vandaar de naam coelebs, zonder ega —, maar veel mannetjes en ook wel enkele wijfjes overwinteren bij ons.

Fig. 8. De Keep {Fringilla montifringilla L.) komt in den winter uit zijn noordelijke verblijfplaatsen in groote troepen tot ons. De mannetjes hekken dan onze aandacht door de gele kleur der borst en de witte onderzijde, de wijfjes door de bruinzwarte strepen rechts en links en den sterk gevorkten

staart, zoo geheel anders als bij den gewonen Vink.

Fifi,'. »)• De Sneeuwvink (Fringilla nivalis L.) heetteen asclikleuiigen kop en hals, een zwarte keel, een groote, witte, overlangsche vlek op de \leugels, en een witten, in het midden zwarten staart. Hij bewoont de boomlooze Alpenstreken en daalt, indien er veel sneeuw valt, naar lagere streken af.

Fig. 10. De Huismusch (Passer domesticus L.) onderscheidt zich in het mannelijk geslacht door de groote, zwarte vlek beneden aan den kop en aan de keel; deze ontbreekt bij het wijfje. Deze uiterst algemeen en meestal ook