zijn, maar het verdient toch wel de aandacht, dat de gebeurtenissen in de Zuid-Afrikaansche republiek zulk een scherpe wending namen op een tijd, die de Engelsche regeering buitengewoon gelegen kwam. Kitchener had in September 1898 de verovering van het Mahdi-rijk volbracht; in November eindigde de Fasjoda-crisis met Frankrijk, dat, onvoldoende toegerust en van binnenlandsche onrust vervuld, getoond had den strijd tegen het Britsche rijk niet te durven aanvaarden; in Maart 1899 volgde de conventie, die de wederzijdsche rechten bepaalde. "V oor een hinderlijk optreden van het Duitsche rijk behoefde geen vrees te bestaan: het ministerie-Brisson, met Delcassé als minister van buitenlandsche zaken, had duidelijk getoond, van overleg met Berlijn afkeerig te zijn, en evenals in 1896, na de afwijzende houding van het ministerie-Bourgeois, was de Duitsche politiek daarop weer bij Engeland haar voordeel gaan zoeken, dat haar gaarne tegemoet kwam. Wat zij wellicht te Parijs had willen tot stand brengen met Frankrijk, bereikte zij nu met Engelaud: in het najaar van 1898 trof zij met de Britsche regeering eene overeenkomst over de Portugeesche koloniën, die geheim werd gehouden, maar waarschijnlijk betrekking had op een eventueele verdeeling. Daarop volgde in het voorjaar van 1899 een bezoek van Rhodes aan Berlijn, die er onderhandelingen kwam voeren over de bevordering van het verkeer in Afrika: afspraken werden getroffen over de uitbreiding van het spoorwegnet in Zuid-Afrika, waarbij voor de belangen van Duitsch Zuid west-Afrika werd gezorgd, en Bhodes had het succes, dat hij voor de trans-atlantische telegraaf-maatschappij verlof kreeg, de lijn, die door het heele werelddeel zou loopen van Noord tot Zuid, door Duitsch Oost-Afrika te bouwen. Wel waren de tijden veranderd sinds 's Keizers vermaarde telegram aan Krüger! Maar voor Engeland was die verandering zoo gunstig mogelijk, en zooals thans de omstandigheden lagen, behoefde het van de Europeesche regeeringen geen moeilijkheden in. zijn Zuid-Afrikaansche politiek te vreezen. Ook op die der Vereenigde Staten had zij reden gerust te zijn: in den oorlog die zoo juist gevoerd was tusschen de Vereenigde Staten en Spanje (waarover in een volgend hoofdstuk) had de welwillende houding van Engeland jegens de Angel-Saksische broeders iedere inmenging van Europeesche mogendheden ten behoeve van Spanje onmogelijk gemaakt, en dientengevolge was de onaangename verhouding van enkele jaren vroeger geheel gewijzigd: een Engelsch-Amerikaansche vriendschap scheen op te bloeien.