openbaring ten deel, zoodat allen hem kenden, gelijk hij den Vader kende en het voorrecht had argéjircos den Vader te zien (Hom. XVIII 13 vgg. XVII 16; verg. XVIII 4).
Bespiegelingen als deze hebben reeds niets meer gemeen met historische herinneringen, noch met stichtelijk schriftgebrnik. De christologie is in snelle ontwikkeling. De Recognitiones hebben haar met de Homilieën gemeen en voeren haar nog tot een meer merkbare hoogte op. Aan Abraham, zoo heet het daar, verscheen de ,,verus propheta, qui solus hominum corda et propositum novit", om zijn heilbegeerte en dorst naar waarheid te bevredigen. „Divinitatis scientiam docuit, mundi originem finemque pariter indicavit, animae immortalitatem ac vivendi instituta quibus Deo placeretur ostendit, resurrecturos quoque mortuos, ac judicium futurum, honoruin remunerationem, malorum poenas, justo cuncta moderando judicio declaravit." En na aangaande alle deze punten licht ontstoken te hebben >,ad sedes rursus invisibiles secessit" (Ree. I 33). Evenzoo verscheen hij aan Mozes en voerde de Israëlieten uit Egypte (Ree. I 34). Straks zal hij in den persoon van Jezus een einde maken aan den offerdienst (Ree. I 39, 48, 54). ,,Ab initio et semper" was deze Christus aanwezig. „Per singulas quasque generationes piis, latenter licet, semper tarnen aderat, his praecipue a quibus expectabatur, quibusque frequenter apparuit" (Ree. I 52). En niet alleen van 't verleden geldt dit, maar van alle tijden. ,,Inest enim intra uniuscujusque nostrum mentem." Ja, ,,ab ipso mundus repletur", de wereld, die om zijnentwille geschapen is (Ree. VIII 59, 62). „Et ipse verus propheta ab initio mundi per seculum currens festinat ad requiem" (Ree. II 22). Om de volmaking der wereld is het hem te doen. Het is de „filius Dei unigenitus", van wien dit alles gezegd wordt (Ree. I 69), „ex ipso ineffabiliter natus." Tevens wordt hij als de „princeps" der menschen gedacht. Over elke schepselengroep, heet het, stelde God bij de schepping een „princeps", over elk een vertegenwoordiger, een type, een ideaalbeeld, van de eigen soort. Den engelen gaf hij een engel tot hoofd, en zoo ook „hominibus hominem, qui est Christus Jesus" (Ree. I 45). Het is dezelfde eeuwige Christus, die ook tijdelijk in het joodsche land in joodsche levensvormen verscheen als de beloofde en verwachte, wiens openbaring voorwaarde is van het heil der wereld. „Humilis" eerst, „gloriosus" straks verschijnende baant hij den weg ten leven (Ree. I 49, 69; II 22; V 5). „Hunc ergo Deus destinavit in fine mundi, quia impossibile erat mortalium mala purgari per alium" (Ree. I 51). Als rechter zal hij het ontwikkelingsproces ten einde brengen, in de wereld de rust bewerken, waarnaar hij haakt. En als leeraar wijst hij en hij alleen den weg. Zonder hem geen kennis der waarheid. „Sicut enim sine oculis cernere nemo potest, nee sine auribus capere auditum, vel absque naribus odoratum, neque sine lingua gustum sumere, aut